Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5962/GA, 30 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:30-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          R-20/5962/GA

    

           

Betreft (klager)

Datum 30 augustus 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van (klager) (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, vanwege de mishandeling van een medegedetineerde, ingaande op 7 december 2019.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard heeft op 27 januari 2020 het beklag ongegrond verklaard (G-2019-939). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. S. van Minderhoud, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft in deze zaak aanvankelijk aan partijen laten weten dat zij in de gelegenheid zouden worden gesteld hun standpunt ter zitting van 29 januari 2021 naar voren te brengen. Klager is echter voor die datum in vrijheid gesteld. Gelet op de door de inrichting genomen coronamaatregelen heeft het secretariaat van de RSJ de raadsvrouw bij e-mailbericht van 19 januari 2021 gevraagd of de zitting buiten aanwezigheid van klager kan plaatsvinden of dat wordt ingestemd met een schriftelijke behandeling van de zaak. In haar e-mailbericht van diezelfde dag heeft de raadsvrouw aangegeven in te stemmen met een schriftelijke behandeling. Vervolgens heeft de beroepscommissie klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Sittard (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers recht op hoor en wederhoor is geschonden. De beklagrechter heeft klager en zijn raadsvrouw onvoldoende in de gelegenheid gesteld om hun standpunten kenbaar te maken. Daarnaast zijn klager en zijn raadsvrouw niet bekend met de camerabeelden, terwijl in de beklagfase was verzocht om inzage in deze beelden. De inrichting heeft op 23 december 2020 aan de raadsvrouw te kennen gegeven dat de camerabeelden veilig zijn gesteld, maar het is onbekend of de beelden nog beschikbaar zijn. Voorts is klager, ondanks een verzoek daartoe, niet rogatoir gehoord.

Op basis van de camerabeelden acht de directeur het aannemelijk dat klager de verwondingen aan zijn medegedetineerde heeft toegebracht. Klager ontkent dit. Een verslag van de camerabeelden ontbreekt, terwijl de camerabeelden voor de beoordeling van het beroep van belang zijn. De beslissing tot oplegging van een disciplinaire straf aan klager berust immers vooral op die beelden. Zonder kennisname of een verslag van de camerabeelden is niet uitgesloten dat deze straf is opgelegd op basis van een onjuiste en/of onvolledige weergave van wat er is voorgevallen.

Verder is de beslissing tot oplegging van een disciplinaire straf, als deze al had mogen worden opgelegd, gebrekkig gemotiveerd en is de hoogte daarvan disproportioneel. Verzocht wordt om een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen in de beklagprocedure, in beroep niet toegelicht.

 

3. De beoordeling

In beroep is aangevoerd dat de procedure bij en het onderzoek door de beklagrechter onvoldoende en/of onvolledig is geweest. De beroepscommissie gaat aan deze stelling voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

 

Camerabeelden

Ten aanzien van het standpunt van de raadsvrouw dat zij geen inzage heeft gehad in de camerabeelden geldt als uitgangspunt dat het (in beginsel) van belang wordt geacht dat camerabeelden worden bewaard ten behoeve van een beklag- en beroepsprocedure (vgl. RSJ 26 april 2019, R-18/1788/GA, RSJ 7 augustus 2019, R-18/2227/GA en RSJ 9 april 2020, R-19/4587/GA), zeker als – zoals in dit geval – klager ontkent de hem verweten gedraging te hebben verricht en camerabeelden medebepalend zijn voor de beslissing tot het opleggen van de disciplinaire straf. In dit geval acht de beroepscommissie het (alsnog) bekijken van de camerabeelden evenwel niet noodzakelijk. Zij overweegt daartoe als volgt.

Het schriftelijke verslag van 7 december 2019 vermeldt – voor zover relevant – dat medegedetineerde O. die ochtend bij het personeel een celoproep had gedaan, inhoudende dat hij hechtingen nodig had. Daarop is de rapporteur samen met zijn collega naar O. toegegaan. Zij zagen dat de neus van O. bloedde en dat zijn oor rood was. Over de toedracht verklaarde O. tegenover de rapporteur dat toen hij naar zijn cel liep, iemand achter hem aan kwam en zijn jas over zijn hoofd trok. Vervolgens kreeg hij klappen op zijn hoofd, maar hij kon niet zien wie dit deed. Naar aanleiding hiervan heeft het afdelingshoofd camerabeelden bekeken. Daarop is te zien dat klager de cel van O. is binnen gegaan. Terwijl klager in de cel was met O., deed medegedetineerde A. de celdeur dicht en bleef voor de deur staan. Klager is enkele minuten in de cel van O. gebleven. Daarna is hij samen met A. weggelopen.

In het namens klager ingediende verzoekschrift van 10 december 2019 is onder meer te kennen gegeven dat klager de cel van O. is opgelopen, naar eigen zeggen om O. koffie te brengen.

Gelet op het vorenstaande stelt de beroepscommissie vast dat klager de cel van O. is opgelopen, dat klager daar vervolgens samen met O. enkele minuten is geweest, dat O. vrijwel direct daarna een melding heeft gemaakt bij het personeel en dat het personeel verwondingen bij O. heeft waargenomen. Het bekijken van de camerabeelden zal naar het oordeel van de beroepscommissie niets afdoen aan de vaststelling van deze feiten en daarom acht zij het alsnog bekijken daarvan niet noodzakelijk. Daarbij is van belang dat de geweldshandelingen zelf niet op de camerabeelden te zien zijn, nu deze in de cel van medegedetineerde O. hebben plaatsgevonden.

 

Disciplinaire straf

Op grond van de (toen geldende) landelijke sanctiekaart 2019 kan voor het ernstig bedreigen of het toepassen van geweld jegens medegedetineerden een disciplinaire straf van maximaal veertien dagen opsluiting in een strafcel worden opgelegd. De opgelegde disciplinaire straf ligt daarmee binnen de kaders van de landelijke sanctiekaart en kan gelet op de omstandigheden waaronder het incident heeft plaatsgevonden, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Deze straf is bovendien afdoende gemotiveerd.

De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen, met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 30 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. T.B. Trotman, voorzitter, R.H. Koning en D.R. Sonneveldt, leden, bijgestaan door

mr. D.L. van Lijf, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven