Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6683/GA, 30 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:30-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer          R-20/6683/GA

 

                                   

Betreft (klager)

Datum 30 augustus 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van (klager) (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft (voor zover in beroep aan de orde) beklag ingesteld tegen:

a.         de beslissing van 10 oktober 2019, inhoudende een betalingsregeling wegens vernieling van een televisie (PL-2019-855);

b.         de beslissing hem te degraderen naar het basisprogramma (PL-2019-943).

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad heeft op 30 maart 2020 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. T. Šandrk, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Lelystad (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Beklag onder a.

Klager ontkent de televisie te hebben vernield en dat hij akkoord is gegaan met de betalingsregeling. De beklagrechter heeft ten onrechte overwogen dat klager, ook al zou hij de televisie niet zelf uit elkaar hebben gehaald, bij het personeel had moeten melden dat er spullen op zijn cel lagen die daar niet thuishoorden. Daarmee rust op klager een verantwoordelijkheid die verder reikt dan redelijk is en wordt geïnsinueerd dat klager wetenschap had van de aanwezigheid van die spullen. Het is bovendien de vraag of de televisie-onderdelen contrabande zijn. Uit de stukken blijkt niet waar deze onderdelen lagen en of klager er zicht op had dan wel de mogelijkheid had om dit te melden. De directeur had dit nader behoren te onderzoeken.

 

Beklag onder b.

Klager kan zich niet verenigen met de degradatiebeslissing van 22 oktober 2019. Klager betwist niet dat hij tweemaal positief heeft gescoord bij een urinecontrole, maar in de degradatiebeslissing is meegenomen dat de gedemonteerde televisie in klagers cel is aangetroffen. Klager betwist nadrukkelijk dat hij daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden. Nu daarbij één van de twee urinecontroles op 31 juli 2019 plaatsvond, lijkt het erop alsof klagers misstappen zijn verzameld om tot de degradatie te kunnen komen. Deze feiten en omstandigheden kunnen volgens klager niet worden gezien als structureel gedrag.

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

 

3. De beoordeling

 

Beklag a.

De beroepscommissie volgt de raadsvrouw niet in haar standpunt dat op klager ten onrechte een verantwoordelijkheid rust die verder reikt dan redelijk, omdat hij had moeten melden dat er op zijn cel spullen lagen die daar niet thuishoorden. Zij overweegt daartoe als volgt. Als uitgangspunt geldt dat een gedetineerde verantwoordelijk is voor wat zich op zijn cel bevindt. De verantwoordelijkheid voor de aanwezigheid van voorwerpen op cel kan niet worden aangenomen wanneer een gedetineerde er geen enkel verwijt van kan worden gemaakt dat de voorwerpen zich op cel bevinden. Uit de stukken komt naar voren dat klager ten tijde van het aantreffen van de gedemonteerde televisie op zijn cel reeds twee dagen een disciplinaire straf in zijn eigen cel uitzat. Daarbij was bepaald dat klager geen televisie op cel mocht hebben. Bij aanvang van de disciplinaire straf was de cel waar klager verbleef gecontroleerd en toen stond er geen televisie. Twee dagen later werden de gedemonteerde televisieonderdelen tijdens een celinspectie aangetroffen. Gelet op deze omstandigheden en nu voorts niet is gebleken dat klager enige actie heeft ondernomen om de gedemonteerde televisieonderdelen van zijn cel te (laten) verwijderen, kan klager verantwoordelijk worden gehouden voor de aangetroffen voorwerpen.

Ten aanzien van de betalingsregeling overweegt de beroepscommissie als volgt. Op grond van artikel 51, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft de directeur de mogelijkheid om met betrekking tot de door de gedetineerde toegebrachte schade met hem een regeling te treffen. Uit de Memorie van Toelichting bij de Pbw (Kamerstuk 24263 nr. 3, p. 69) volgt met betrekking tot dit artikellid dat instemming van de gedetineerde met de schadeverrekening niet is vereist. Evenwel is in artikel 9.1.1 van de huisregels van de PI Lelystad opgenomen dat met toestemming van de gedetineerde de schade kan worden verhaald middels het rekening-courantsaldo. In dit verband is in de beslissing ‘mededeling regeling schade’ van 10 oktober 2019 – kort samengevat en voor zover relevant - opgenomen dat klager naar aanleiding van het schaderapport van 9 oktober 2019 heeft toegegeven de televisie te hebben vernield en dat hij akkoord is gegaan met het inhouden van twee weken arbeidsloon van zijn rekening-courant.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur strekkende tot een betalingsregeling met klager niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

Beklag b.

De beroepscommissie heeft in eerdere uitspraken overwogen dat een degradatiebeslissing dient te voldoen aan een inzichtelijke en deugdelijke belangenafweging. Bij die belangenafweging dient de directeur het ‘oranje gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje gedrag’ dan wel ‘rode gedrag’ van de gedetineerde, gelet op het uitgangspunt dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie. Die belangenafweging moet op schrift gesteld zijn, zodat die ook inzichtelijk is voor de betreffende gedetineerde. Vaststaat dat klager binnen drie maanden twee positieve urinecontroles heeft gehad. Voorts is met klager een schaderegeling getroffen wegens vernieling van de televisie. Uit de beslissing van de directeur blijkt dat een belangenafweging is gemaakt tussen het negatieve gedrag van klager en zijn structurele groene, positieve gedrag. De degradatiebeslissing van de directeur kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt en deze is ook toereikend gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen, met wijziging van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, met wijziging van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 30 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. D.R. Sonneveldt, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven