Nummer R-20/7409/TA
Betreft [klager]
Datum 30 juli 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de weigering om zijn vogel te mogen invoeren.
De beklagrechter bij FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de instelling) heeft op 25 juni 2020 het beklag ongegrond verklaard (PN 2020/37). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, en het hoofd van de instelling in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager vindt dat door de instelling onterecht is geweigerd om zijn vogel te houden in de instelling. Klager is niet gehoord en heeft geen repliek kunnen voeren naar aanleiding van de reactie van de instelling die aan de uitspraak van de beklagrechter is toegevoegd. In die reactie geeft de instelling aan dat niet ingeschat kon worden of klager de vogel kon verzorgen en/of over voldoende financiële middelen beschikte om de vogel te verzorgen. Dit argument kan geen standhouden, want klager had de vogel al een jaar en beschikte over voldoende geld om schelpenzand en vogelvoer aan te schaffen. Klager heeft ook niet de kans gekregen om te laten zien dat hij voor de vogel kan zorgen. Klager heeft ruim op tijd aangegeven dat hij een vogel had die hij wilde meenemen naar de instelling. Er is met hem toen niet gesproken over de geldende huisregels met betrekking tot het houden van een vogel of het aankomende uitsterfbeleid. Er is klager voorgehouden dat het houden van een vogel niet een probleem zou zijn, mogelijk alleen de grootte van de kooi. Dat er toestemming zou moeten worden gegeven door de zorgmanager was bij klager bekend, maar hij ging ervan uit dat dit de grootte van de kooi betrof en niet het houden van een vogel zelf. De weigering om de vogel te houden is gegrond op het uitsterfbeleid, dat toen nog niet gold. Het uitsterfbeleid volgt uit de nieuwe huisregels van 1 april 2020. De nieuwe huisregels zijn nooit voorgelegd aan de cliëntenraad en/of vertegenwoordigers ervan en zijn daarmee dus ook niet rechtsgeldig. Klager verzoekt zijn klacht alsnog gegrond te verklaren en hem een passende tegemoetkoming toe te kennen of hem alsnog toe te staan zijn vogel in de instelling te houden.
Standpunt van het hoofd van de instelling
Aan klager zijn geen toezeggingen gedaan dat hij zijn vogel mocht invoeren. Tijdens het intakegesprek is klager gewezen op de huisregels en is toegelicht dat hij zijn vogel pas mocht invoeren na uitdrukkelijke toestemming van de zorgmanager, wat in lijn is met de geldende huisregels van zowel vóór 1 april 2020 als na 1 april 2020. De instelling heeft klager erover geïnformeerd dat hij na zijn opname binnen de instelling een verzoek kon indienen voor het houden van een klein huisdier, dat een besluit hierover zou worden genomen en dat dan tevens zou worden gekeken naar een passende grootte van de vogelkooi. Dat klager naar zijn zeggen ruim van tevoren had aangegeven dat hij een vogel had, maakt dit niet anders. Voor het overige verwijst de instelling naar hetgeen reeds in de beklagprocedure is ingebracht.
3. De beoordeling
Voor zover klager bezwaar maakt tegen de door de beklagrechter gevolgde procedure kan daaraan voorbij worden gegaan, reeds nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld. Daarbij komt dat gelet op artikel 61 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, het horen van klager niet verplicht is in de door de beklagrechter gevolgde procedure.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Op grond van de stukken is ook in beroep niet aannemelijk geworden dat er toezeggingen aan klager zouden zijn gedaan omtrent het houden van een vogel in de instelling. Ten aanzien van de huisregels wordt ten overvloede overwogen dat het niet aan de beklagrechter en de beroepscommissie is om te treden in de algemeen voor een afdeling geldende regels, zolang die regels niet in strijd zijn met hogere regelgeving. Het is de beroepscommissie van dergelijke strijdigheid niet gebleken. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.
Deze uitspraak is op 30 juli 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. T.B. Trotman, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.
secretaris voorzitter