Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0695/GM, 6 juli 2007, beroep
Uitspraakdatum:06-07-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/695/GM

betreft: [klager] datum: 6 juli 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Zoetermeer van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Haaglanden,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 3 maart. 2006 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 april 2006, gehouden in de p.i. Amsterdam, zijn klager en zijn raadsman mr. J.W. van Leeuwen gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Zoetermeer heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep teneinde hem in staat te stellen nadere inlichtingen te
verschaffen.

De beroepscommissie heeft voorts kennisgenomen van een viertal brieven
– inclusief bijlagen – van klagers raadsman, bij de Raad ingekomen op respectievelijk 18 mei 2006, 13 juni 2006, 10 juli 2006 en 16 oktober 2006, en van een viertal brieven van de raadsvrouw van de inrichtingsarts, mr. I.M.I. Apperloo, bij de Raad
ingekomen op respectievelijk 3 mei 2006, 2 juni 2006 en 17 augustus 2006. Aan klager en de inrichtingarts, alsmede hun raadslieden zijn steeds afschriften van de betreffende schriftelijke stukken toegezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het op 10 februari 2006 bij de medische adviseur ingekomen verzoek om bemiddeling, betreft het niet voldoende zorgvuldig behandelen van een beenletsel.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht ter zitting van de beroepscommissie als volgt toegelicht.
De klacht ziet op de verkeerde behandeling van een probleem aan klagers enkel. Klager had eerder last van een posttrombotisch syndroom. Dat is ontstaan bij zijn aanhouding. Hij is toen gewond geraakt aan zijn been en is daarvoor naar het ziekenhuis
overgebracht. Door klagers verslavingsproblematiek heeft hij toen gemeend de behandeling te moeten onderbreken. Dat heeft tot gevolg gehad dat een van de kleppen in een ader in zijn linkerbeen defect is geraakt. Klager is voor dat probleem onder
behandeling gekomen bij een vaatspecialist. Hem werd toen aangeraden vooral veel in beweging te blijven. Omdat klager toen een moeilijke periode doormaakte, is hij veel gaan joggen. Daar kon hij zijn spanningen mee verwerken. Hij kreeg echter steeds
last van een opgezwollen linkerbeen. Klager is daarna tenminste drie maal bij de arts geweest omdat hij last had van zijn linkerenkel. De inrichtingsarts heeft de enkel niet onderzocht maar slechts bekeken. De arts zei toen dat dit een andere klacht
was
dan het vaatprobleem waarvoor klager inmiddels in behandeling was bij de vaatspecialist. Klager zou eerst de behandeling bij de vaatchirurg af moeten maken en daarna zou de enkel wel aan de beurt komen. Klager is in de periode december 2005 en maart.
2006 tenminste tweemaal bij de vaatchirurg geweest. Die man gaf toen aan dat er slechts sprake zou zijn van vocht in klagers enkel. Uiteindelijk heeft hij klager na enig aandringen doorgestuurd naar de röntgenafdeling waar de botbreuken werden
geconstateerd. Daarbij bleek dat klagers linkerenkel tot tweemaal toe was gebroken. Er was sprake van een oude breuk, die opnieuw gebroken was. Volgens de chirurg zou klagers enkel, indien hij direct zou zijn behandeld na de eerste breuk, goed hersteld
zijn. Nu zal klagers enkel nooit meer goed worden. Klager weet niet wat de oorzaak voor die breuk(en) is geweest. Hij weet alleen dat, indien zijn klachten serieus waren genomen, zijn enkel niet blijvend beschadigd was geweest.
Klagers raadsman geeft aan nadere informatie op te zullen vragen bij de chirurg die klagers enkel gezien heeft en deze aan de beroepscommissie te zullen doen toekomen.

Uit de aanvullende (schriftelijke) informatie van raadsman komt nog het volgende naar voren.
Klager heeft eind december 2005 te horen gekregen dat hij, terwijl hij veel pijn had aan zijn enkel, gewoon door moest lopen. Het eerste onderzoek van klagers enkel vond, anders dan door de inrichtingsarts is aangevoerd, pas plaats in maart. 2006, in
het ziekenhuis. Hij was daar toen in verband met zijn vaatproblemen. Hij gaf toen aan dat hij veel pijn had en toen zijn er foto’s gemaakt van zijn enkel, waarbij de breuk is geconstateerd. Klager heeft van de artsen in het Lange Land Ziekenhuis
vernomen dat zijn enkel nooit meer goed zal worden. Klager blijft bij zijn mening dat de inrichtingsarts hem onvoldoende heeft onderzocht.

Namens de inrichtingsarts is schriftelijk het volgende standpunt ingenomen.
De arts is van mening dat er geen sprake is van (zware) nalatigheid zijnerzijds en dat klager steeds adequaat, tijdig en zorgvuldig is behandeld. Bij de intake van klager op 24 juni 2005 deden zich geen bijzonderheden voor. In augustus 2005 is er een
onderzoek gedaan door de chirurg van het penitentiair ziekenhuis (PEN-ziekenhuis). Aangetekend staat dat klager vier maanden eerder opgenomen was geweest in het Leyenburg-ziekehuis naar aanleiding van een auto-ongeval en dat er sprake was van een
zwelling van de linkerenkel en het onderbeen. Daarbij staat tussen haakjes vermeld (fractuur??). Na één dag heeft klager toen op eigen initiatief en tegen het advies van de behandelend arts het ziekenhuis verlaten. Toen was er nog sprake van klachten
over gevoelloosheid in klagers enkel/kuit. Het onderzoek in augustus 2005 leverde de diagnose varicosis op. Een duplexscan werd aangevraagd en een elastische comprimetkous werd aangemeten. Op 6 oktober 2005 kwam klager op het spreekuur van de
inrichtingsarts met klachten in zijn benen. Die klachten zou hij al tien weken hebben. Het linker been was dikker. De diagnose was varicosis. De arts heeft laboratoriumonderzoek aangevraagd en klager naar de vaatpoli van het Lange Landziekenhuis in
Zoetermeer verwezen. Dat onderzoek gaf als uitslag dat er sprake was van een posttrombotisch syndroom bij partiële diepe veneuze insufficiëntie/status na diepe veneuze trombose linkerbeen. Opnieuw werd de noodzaak van het dragen van steunkousen
benadrukt. Klager heeft – in verband met rugklachten – vrijstelling gekregen van voetbal en ging in plaats daarvan joggen. Op 27 december 2005 klaagde hij over pijnlijke benen tijdens het sporten. Hij is op 29 december 2005 onderzocht en de diagnose
was
andermaal: gestuwde venen van het linker onderbeen, géén asdrukpijn en het bewegen van de enkel was goed mogelijk. Hij is wederom gewezen op de noodzaak van het dragen van een elastische kous. Tevens is hem toen – in plaats van diclofenac – omeprazol
voorgeschreven. De klachten van klager pasten goed bij het posttrombotisch syndroom. Blijvende pijn, zwelling, het ontwikkelen van secundaire varices en huisveranderingen in het onderbeen. Er was geen aanleiding om tot andere conclusies te komen omdat
er sprake was van een duidelijk beeld.
Op 18 januari 2006 kwam klager weer bij de inrichtingsarts met klachten over pijn in zijn voeten. Toen is geconstateerd dat klager duidelijke platvoeten had. Ook bij dit consult is klager gewezen op het belang van het dragen van steunkousen. Op 31
januari 2006 had klager enkelklachten na het hardlopen. Op 17 februari 2007 heeft de arts klager gezien met klachten aan zijn rechterenkel. Klager is toen weer verwezen naar het Lange Landziekenhuis maar is eerst bij de eigen chirurg van het
PEN-ziekenhuis geweest. Dit consult vond plaats op 1 maart. 2006. Klager is vervolgens op 6 maart. 2006 naar de poli van het Lange Landziekenhuis geweest en daar is een foto gemaakt. Op die foto werd door de SEH-arts een oude fractuur van de fibula
geconstateerd met nieuwe lijntjes. Hem is een afneembare gipsspalk gegeven, welke hij mocht verwijderen als de pijn over was. Hij behoefde niet terug te komen voor controle. De röntgenfoto toont het beeld van een fractuur van de distale fibula met
callusformatie. De consolidatie is nog niet compleet. Er was sprake van een goede stand. Nabespreken met de radiodiagnost van het Lange Landziekenhuis maakte duidelijk dat er geen nieuwe lijntjes te zien zijn en dat de callusvorming duidt op een al
langer bestaande fractuur die op zich goed consolideert. Belangrijk is dat niet de enkel, maar het kuitbeen gebroken is op ongeveer 10 centimeter boven het gewricht. De verwachting is dat het geheel restloos zal genezen. De klachten aan zijn benen, die
mogelijk langduriger hinder kunnen geven, zijn afkomstig van het posttrombotisch syndroom. Omdat de consolidatie nog niet compleet is, kan, anders dan klager aanvoert, niet worden gesteld dat het met de enkel ‘nooit meer goed kan worden’. De arts is
van
mening dat klagers visie op één en ander, hoewel begrijpelijk, niet juist is. Klager is zorgvuldig behandeld en zijn klachten zijn serieus genomen.

3. De beoordeling
Uit het aan de beroepscommissie verstrekte medisch dossier van klager komt naar voren dat klager veelvuldig contact heeft gehad met de medische dienst en/of de inrichtingsarts met betrekking tot (onder meer) klachten aan zijn linkerbeen. Zo heeft
klager
bij binnenkomst in de inrichting - op 8 augustus 2005 - aangegeven vier maanden eerder een auto-ongeluk te hebben gehad, waarvoor hij is opgenomen geweest in het ziekenhuis. Daarbij werd een mogelijke fractuur geconstateerd. Dat ziekenhuis had hij
tegen
het advies van de behandelend arts al na één dag verlaten. Klager zou tengevolge van die aanrijding last hebben van zijn linkerbeen. Klager is vervolgens met regelmaat door de inrichtingsarts gezien voor die beenklachten en is daarvoor verwezen naar
het
ziekenhuis, alwaar varices zijn geconstateerd in het linkerbeen. Klager is vervolgens met enige regelmaat gewezen op het belang van het dragen van een elastische kous om de klachten te verminderen. Op 6 maart. 2006 is van klagers linkerenkel een
röntgenfoto gemaakt en daarop is een oudere fractuur van het kuitbeen aangetroffen. Daarbij is aangegeven dat die fractuur op zich nog niet genezen was, maar dat – kortweg – een en ander er goed uitzag en dat klager enige tijd – tegen de pijn – een
gipsspalk moest dragen. Nadere beoordeling van de röntgenfoto gaf aan dat er toen géén sprake was van een recente fractuur.
Eén en ander is op zich door en namens klager niet bestreden, maar klager is van mening dat hij niet goed is onderzocht dan wel dat zijn klachten niet voldoende serieus zijn genomen. De beroepscommissie deelt die mening niet. Zij acht voldoende
aannemelijk geworden dat de inrichtingsarts de klachten van klager serieus heeft genomen en deze objectief heeft beoordeeld. Die beoordeling leidde vervolgens tot de aan klager aangeboden behandeling. In hetgeen naar voren is gebracht ziet de
beroepscommissie geen aanleiding om die beoordeling en/of de adequatie van de daarvoor geboden behandeling in twijfel te trekken.
Het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, leidt tot het oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart. het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. J.G.J. de Boer en R. Vogelenzang, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 6 juli 2007

secretaris voorzitter

Naar boven