Nummer R-20/6306/GA
Betreft [Klager]
Datum 1 oktober 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a. het handelen van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) (GO 2019/693);
b. het nalaten van de directeur om zorg te dragen voor de maaltijdverstrekking aan de DV&O (GO 2019/694).
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Grave heeft op 5 maart 2020 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. E.A. Blok, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Grave (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Op 24 oktober 2019 is klager om 07:15 uur opgehaald voor de pro-formazitting in zijn strafzaak. De zitting stond gepland om 15:30 uur. Klager moest na de heenreis van ruim twee uur maar liefst zes en een half uur verblijven in het ophoudhok van de rechtbank. De terugreis duurde ruim vier en een half uur, terwijl dit normaal gesproken binnen anderhalf uur zou kunnen. Klager was daardoor pas om 21:30 uur weer in de inrichting. Klager heeft de hele dag moeten wachten en is urenlang onderweg geweest voor een korte zitting. Dit is overigens niet de eerste keer dat klager dit overkwam. Gezien klagers medische toestand is dit zeer onverantwoord. Klager kampt met ernstige gezondheidsproblemen, zoals bekend bij de medische dienst van de inrichting. Klager heeft zich ernstig zorgen gemaakt over zijn gezondheid. Deze situatie is voor klager zeer nijpend en gevaarlijk geweest.
De directeur heeft gesteld dat hij geen invloed heeft op de planning van de DV&O. Dat is grotendeels waar, maar de directeur kan wel opmerkingen maken betreffende het vervoer en hij kan speciaal vervoer aanvragen. Voor dat laatste bestonden voldoende aanwijzingen. Voor een gezond persoon is zes uur op een plastic bankje zitten (en daarna op de rechtbank nog eens zes uur op een stenen bankje) al een beproeving, maar voor iemand met de (geestelijke) gezondheidsklachten van klager, is dit zeer ongewenst.
Daarbij heeft klager voor de gehele dag slechts één lunchpakket gekregen. Hij heeft geen ontbijt of avondeten gekregen, terwijl hij ruim veertien uren onderweg is geweest. De directeur dient zorg te dragen voor de verstrekking van het ontbijt en avondeten aan de DV&O in het geval dat een gedetineerde tijdens een vervoer een maaltijd moet nuttigen (vgl. RSJ 1 augustus 2013, 13/1767/GA). Het is inhumaan dat klager niet heeft kunnen eten. De beklagcommissie heeft overwogen dat niet is gebleken dat met de directeur contact is opgenomen met betrekking tot de lange duur van klagers vervoer. Het was volgens de beklagcommissie niet voorzienbaar voor de directeur dat het vervoer zo lang zou duren dat één lunchpakket en drinken onvoldoende zou zijn. Bekend was dat klager om 07:00 uur zou worden opgehaald en dat zijn zitting pas om 15:30 uur stond gepland. De directeur had derhalve kunnen opmerken dat het een lange dag zou worden. Bovendien heeft klager dit ook zelf aangegeven bij de directeur.
Gelet op het bovenstaande heeft de directeur in dit geval nagelaten om tijdig actie te ondernemen om opmerkingen te maken betreffende het vervoer en om speciaal vervoer aan te vragen. Daarnaast heeft de directeur nagelaten om zorg te dragen voor de verstrekking van maaltijden aan de DV&O.
Standpunt van de directeur
De directeur persisteert bij zijn eerder ingenomen standpunt.
3. De beoordeling
Beklag a.
De beroepscommissie overweegt dat klagers beklag is gericht tegen de (wijze van) uitvoering van het vervoer naar en van de rechtbank op 24 oktober 2020, en niet zozeer tegen het (feitelijk) handelen van de betrokken medewerkers van de DV&O tijdens het vervoer. Volgens klager had de directeur, gelet op zijn medische toestand, bij de DV&O opmerkingen dienen te maken betreffende het vervoer en hij had speciaal vervoer dienen aan te vragen.
Het vervoer van een gedetineerde van de inrichting naar een terechtzitting betreft zogenaamd ‘rechtsgangvervoer’. Weliswaar is het Openbaar Ministerie en niet de directeur verantwoordelijk voor het aanvragen en regelen van dergelijk vervoer, maar gelet op RSJ 23 juni 2015, 15/786/GA, RSJ 20 augustus 2013, 13/1628/GA en RSJ 3 juli 2014, 14/266/GA, kan er onder omstandigheden met betrekking tot het rechtsgangvervoer sprake zijn van een zorgplicht van de directeur. Van dergelijke omstandigheden is naar het oordeel van de beroepscommissie in dit geval evenwel geen sprake. Er is daarom geen sprake van een beslissing als bedoeld in artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Eerst in beroep is aangevoerd dat de directeur speciaal vervoer had kunnen aanvragen. Daar kan het beklag dus niet op zien.
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.
Beklag b.
Uit artikel 16, eerste lid, van de Regeling vervoer van justitiabelen volgt dat de directeur of het hoofd van de inrichting, indien is te voorzien dat de justitiabele tijdens het transport een maaltijd moet gebruiken, een lunchpakket en drinken meegeeft aan de transportgeleider die de justitiabele op het daartoe geëigende moment van eten en drinken voorziet.
Uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat klager de avond voorafgaand aan het vervoer is ingelicht dat hij op 24 oktober 2020 vanaf 07:00 klaar moest staan voor het vervoer, zodat hij nog de tijd zou hebben om te kunnen ontbijten. Hoewel klager stelt geen ontbijt en avondeten te hebben gekregen, weerspreekt klager niet dat hij vanaf 07:00 klaar diende te staan. Klager is aldus wel in de gelegenheid gesteld om te kunnen ontbijten, maar hij heeft hier kennelijk geen gebruik van gemaakt. Voorts is klager tijdens het vervoer van een lunchpakket voorzien en is hem bij terugkomst in de inrichting een warme maaltijd aangeboden. De beroepscommissie ziet geen reden om aan de juistheid van de inlichtingen van de directeur hierover te twijfelen.
Gelet op het voorgaande, mede bezien in het licht van artikel 44, eerste lid, van de Pbw, is naar het oordeel van de beroepscommissie niet gebleken dat de directeur zijn zorgplicht heeft geschonden. Daarbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat klager heeft aangevoerd dat het vervoer terug naar de inrichting doorgaans anderhalf uur duurt en dat de pro-formazitting van relatief korte duur was. Dat klager vervolgens pas om 21:30 uur terug was in de inrichting en dat hem toen pas een warme maaltijd kon worden aangeboden, was naar het oordeel van de beroepscommissie in dit geval dan ook niet voorzienbaar voor de directeur, in die zin dat de directeur had moeten inzien dat één lunchpakket onvoldoende zou zijn. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake het beklag onder a. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het beklag onder b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 1 oktober 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. D.R. Sonneveldt, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
secretaris voorzitter