Nummer 21/22234/GB
Betreft klaagster
Datum 19 juli 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klaagster (hierna: klaagster)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 6 juli 2021 klaagster opgeroepen om zich op 20 juli 2021 te melden in de locatie Ter Peel te Sevenum, voor het ondergaan van één dag gevangenisstraf.
Klaagster heeft verzocht om uitstel van haar melddatum. Verweerder heeft dat verzoek op 6 juli 2021 toegewezen, in die zin dat aan klaagster veertien dagen uitstel is verleend, te weten tot 20 juli 2021.
Klaagsters raadsvrouw, mr. E.G.W. Hendriks, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klaagster
Klaagster diende zich op 6 juli 2021 te melden bij de locatie Ter Peel. De reclassering heeft namens klaagster hiertegen bezwaar ingediend dan wel om uitstel verzocht.
Klaagster was niet bekend met het vonnis van de politierechter. Op de dag van de zitting heeft zij zich ziekgemeld in verband met griep- en/of coronaklachten. Dit heeft zij, zoals haar is verzocht door de rechtbank, schriftelijk bevestigd. Zij zou een nieuwe oproep voor een zitting ontvangen. Klaagster kon niet vermoeden dat de rechter de zaak toch zou behandelen en haar zou veroordelen. Klaagster heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld op 2 juli 2021. De overschrijding van de beroepstermijn zal verschoonbaar zijn, omdat klaagster niet kon vermoeden dat het vonnis gewezen zou worden. Daarnaast had het adolescentenstrafrecht toegepast moeten worden. Dit zal in hoger beroep aan de orde gesteld worden. Klaagster wil daarom in ieder geval uitstel van de melddatum totdat in hoger beroep is beslist.
Verder zal het ondergaan van een detentie grote impact hebben op klaagsters leven. Zij heeft een baan, waarmee zij in de problemen komt als zij een detentie moet ondergaan. Klaagster verwijst hierbij naar een bijgevoegde arbeidsovereenkomst.
Standpunt van verweerder
Uit nader opgevraagde informatie bij het Openbaar Ministerie (OM) op 14 juli 2021 blijkt dat de politierechter op 6 juli 2021 in een reactie aan het OM heeft laten weten: “Er was in deze zaak geen sprake van voorarrest; daarom ook geen aftrek in AMV vermeld.”
Verweerder heeft daarnaast navraag gedaan bij het OM over de gang van zaken rond de ziekmelding van klaagster. Op 14 juli 2021 heeft het OM – bij monde van de officier van justitie – aan verweerder in een reactie laten weten: “Verdachte laat nét voor zitting weten ziek te zijn, maar zaak kan afgedaan worden zonder haar. Ik had haar toch graag gezien. Verdachte <23 jr, maar volwassen strafrecht toegepast omdat eerdere toezicht JR geen uitkomst biedt. Medeverdachten zijn veroordeeld op TOM zitting/KR tot 20u TS. Omdat verdachte ook op KR al eerder is veroordeeld is TS verbod van toepassing. In mijn eis hield ik rekening met afdoening medeverdachten. Rechter vond een hogere TS passend”.
Het OM vindt dat klaagster terecht is opgeroepen voor de tenuitvoerlegging van één dag detentie. Met betrekking tot wat over klaagsters baan en de impact van een detentie is aangevoerd, geldt dat klaagster sinds 3 juni 2021 bekend is met de noodzaak tot tenuitvoerlegging van één dag detentie. Daarnaast zijn er geen stukken ter feitelijke onderbouwing overgelegd door klaagster waaruit blijkt dat zij moeite heeft gedaan om een verlofperiode te plannen. Daarbij komt dat het één dag detentie betreft.
3. De beoordeling
De procedure voor zelfmelders is geregeld in hoofdstuk 2 van de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen en hoofdstuk 2 van de Beleidsregel tenuitvoerlegging strafrechtelijke en administratiefrechtelijke beslissingen.
Primair wil klaagster uitstel van de melddatum, omdat zij hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de politierechter.
Subsidiair wil klaagster uitstel van de melddatum, omdat een detentie haar baan in de problemen zal brengen.
De beroepscommissie overweegt dat een vonnis op grond van artikel 6:1:16 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ten uitvoer gelegd kan worden na betekening van het vonnis. Door klaagster is op 2 juli 2021 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter van 28 april 2021. Gelet op het bepaalde in artikel 6:1:16, eerste lid, in samenhang met het derde en vierde lid onder b., Sv, heeft verweerder er in redelijkheid van uit mogen gaan dat het vonnis onherroepelijk is en heeft verweerder klaagster in redelijkheid kunnen oproepen zich te melden voor het ondergaan van de opgelegde gevangenisstraf, voordat op het hoger beroep is beslist.
Ten aanzien van het verzoek om uitstel op de subsidiaire grond, overweegt de beroepscommissie dat deze grond onvoldoende is onderbouwd. Hoewel uit de arbeidsovereenkomst van klaagster naar voren komt dat zij per 1 juni 2021 beschikt over een oproepcontract voor de duur van één jaar, is niet gebleken dat het onmogelijk is om haar te vervangen, dat zij onmogelijk verlof kan opnemen of dat klaagster haar baan zal verliezen in verband met de detentie. Daarbij merkt de beroepscommissie op dat het om een korte gevangenisstraf gaat van één dag.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 19 juli 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.
secretaris voorzitter