Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 20/16618/GV, 23 juli 2021, beroep
Uitspraakdatum:23-07-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          20/16618/GV

       

Betreft [klager]

Datum 23 juli 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 9 december 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) afgewezen.

 

Klagers raadsvrouw, mr. J.A.J. Brahm, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verzoekt om een strafonderbreking in de zin van artikel 40a van de Regeling, vanwege zijn medische situatie en het feit dat hij in Nigeria een bestaan heeft opgebouwd. Hij heeft een nieuwe heup nodig en kan hiervoor spoedig in Nigeria terecht. Daarnaast heeft hij werk en een aantal woningen in Nigeria en heeft hij met zijn familie afgesproken hun leven daar voort te zetten. Klager heeft bij het verlenen van strafonderbreking daarom geen reden om naar Nederland terug te keren. Enkel het uitzitten van zijn detentie in Nederland is wat nu nog resteert. Bij een eerdere verlening van een strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling was de situatie anders. Klager werd toen direct overgeleverd aan de Oostenrijkse justitiële autoriteiten, maar kon vanwege zijn detentie aldaar niet direct terugkeren naar Nigeria.

 

Standpunt van verweerder

De beslissing is op juiste gronden genomen en kan niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hoewel klager stelt dat zijn medische situatie en de mogelijkheid van een spoedige ingreep in Nigeria met stukken is onderbouwd, ontbreken deze stukken bij het beroepschrift alsook in het digitale detentiedossier. Daarnaast ligt het verlenen van een strafonderbreking voor een medische ingreep in het buitenland niet in de rede, omdat dergelijke medische ingrepen, indien noodzakelijk, ook in Nederland kunnen plaatsvinden. Dit is dan ook niet als een zodanig uitzonderlijke omstandigheid aan te merken dat klager op grond daarvan opnieuw in aanmerking zou kunnen komen voor het verlenen van strafonderbreking. Daarbij komt dat klager door zijn terugkeer naar Nederland de enige voorwaarde die is verbonden aan de eerder aan hem verleende strafonderbreking heeft overtreden. Klagers stelling dat hij voornemens is om zijn leven in Nigeria verder op te bouwen, is evenmin een zodanig uitzonderlijke omstandigheid dat aan klager strafonderbreking zou moeten worden verleend.

 

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel heeft negatief geadviseerd ten aanzien het verzoek om strafonderbreking. Klager heeft eerder van 26 september 2012 tot en met 29 januari 2014 in Nederland in detentie verbleven. Op de laatstgenoemde datum is hij – door middel van strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling – aan de Oostenrijkse justitiële autoriteiten overgeleverd. Het onderhavige verzoek betreft daarom zijn tweede verzoek om strafonderbreking.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 4 oktober 2017 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 3 oktober 2022. De eerst mogelijke datum voor het verlenen van strafonderbreking als bedoeld in artikel 40a van de Regeling was op 1 februari 2021.

 

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 2012, 7141).

 

Uit het advies van de directeur van de PI Ter Apel komt naar voren dat aan klager in 2014 – in het kader van een eerdere detentie in Nederland – strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling is verleend en dat hij in strijd met de daaraan verbonden voorwaarde op enig moment is teruggekeerd naar Nederland. Op 4 oktober 2017 is hij in verband met de verdenking van het plegen van nieuwe strafbare feiten (naar aanleiding waarvan bovengenoemde straf is opgelegd) andermaal gedetineerd. Thans vraagt hij opnieuw om strafonderbreking op dezelfde grond.

 

Een vreemdeling aan wie strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling is verleend, komt in beginsel niet meer in aanmerking voor een nieuw te verlenen strafonderbreking, indien deze vreemdeling in strijd met de daaraan verbonden voorwaarde na enige tijd naar Nederland terugkeert. Slechts zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen een hernieuwde strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling rechtvaardigen.

 

De door klager gestelde, maar niet met bescheiden onderbouwde, omstandigheden hebben niet te gelden als zeer uitzonderlijke omstandigheden, die een hernieuwde strafonderbreking rechtvaardigen. Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 23 juli 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven