Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/1100/TP, 14 augustus 2007, beroep
Uitspraakdatum:14-08-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Wachttermijn  v

Uitspraak

nummer: 07/1100/TP

betreft: [klager] datum: 14 augustus 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw mr. C.F. van Drumpt om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarin klager wacht op plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) met ingang van 30 april 2007 tot en met 28 juli 2007.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaar met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Bij brief van 19 juli 2004 heeft de Minister klager meegedeeld dat hij gedurende de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf met ingang van 8 augustus 2005 in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de hem tevens opgelegde tbs en dat hij
op laatstgenoemde datum in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting op een wachtlijst is geplaatst.
Bij brief van 25 april 2007 heeft de Minister klager bericht dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de wachttermijn voor plaatsing met ingang van 30 april 2007 met drie maanden is verlengd tot en met 28 juli 2007. Klager is
terzake op 24 april 2007 gehoord.
De datum van vervroegde invrijheidstelling van klager én aansluitende aanvang van zijn tbs is 17 mei 2008.
Klager verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers wachttijd is nogmaals met drie maanden verlengd althans zijn plaatsing in een tbs-inrichting wordt nogmaals met drie maanden uitgesteld. Klager is het niet eens met deze verlengingsbeslissing,
omdat door deze beslissing opnieuw tekort wordt gedaan aan zijn recht op plaatsing in een tbs-inrichting zoals is bepaald in de Fokkensregeling overeenkomstig artikel 42 en 43 Pm.
Klager wacht al bijna 22 maanden na de beslissing ex artikel 13 Sr op daadwerkelijke plaatsing in een tbs-inrichting. Klager is nog steeds niet detentieongeschikt. Hij blijft van opvatting dat het toetsingskader, waarbij de Minister vanwege het
capaciteitstekort kennelijk zonder enige begrenzing mag verlengen mits de gedetineerde maar niet detentieongeschikt is, geen recht doet aan klagers rechten ex artikel 5 en 13 EVRM. Verzocht wordt om hetgeen is aangevoerd in 06/2761/TP alsmede
tussentijdse reacties van de raadsvrouw bij het onderhavige beroep te betrekken. Klager hoopt dat de beroepscommissie, na deze lange wachtperiode, de tijd, die de Minister wordt gegund een eind te maken aan het capaciteitstekort, aan een redelijke
grens
zal onderwerpen. Het welslagen van klagers behandeling is in belangrijke mate afhankelijk van een spoedige aanvang van die behandeling. Dat (maatschappelijk) belang is te groot om bij voortduring ondergeschikt te worden gemaakt aan het
capaciteitstekort.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Verwezen wordt naar het verweerschrift in 06/2761/TP. Vanuit de p.i., waar klager verblijft, zijn geen signalen van detentieongeschiktheid ontvangen. Ook uit het hoorverslag van 24 april 2007 zijn geen bijzonderheden over de psychische conditie van
klager naar voren gekomen. Het beroep zal ongegrond zijn.

Uit de medische verklaring van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie te Den Bosch van 4 april 2007 volgt dat klager niet als detentieongeschikt behoeft te worden beschouwd en tevens dat zijn psychische conditie een langer
verblijf in een p.i. niet in de weg staat.

4. De beoordeling
Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld om opnieuw het verweer te voeren, waarbij zij heeft verwezen naar bepalingen van de Awb, overweegt de beroepscommissie wederom dat uit artikel 1:6 Awb en de Memorie van Toelichting op de Bvt volgt dat de Awb
evenwel niet van toepassing is. Daarbij komt dat de beroepscommissie van oordeel is dat het verweer ook overigens faalt omdat geen sprake is van wijziging of intrekking van een eerder genomen beslissing zoals bedoeld in artikel 6:18 Abw.
De beroepscommissie is van oordeel dat klagers beroepschrift, dat gericht is tegen de beslissing van de Minister van 25 april 2007 en dat op 27 april 2007 op het secretariaat van de Raad is ontvangen, niet tevens kan worden aangemerkt als gericht tegen
op dat moment toekomstige beslissingen die nadien zijn genomen.

Klager is als gevolg van het capaciteitstekort nog niet geplaatst in een tbs-inrichting. Ten tijde van de bestreden beslissing ligt de vrijheidsstraf aan het verblijf van klager in een p.i. ten grondslag en niet de hem tevens opgelegde tbs; deze is nog
niet aangevangen.

Het capaciteitstekort kan naar het oordeel van de beroepscommissie een grond voor uitstel van de voorgenomen vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting vormen, tenzij blijkt van bijzondere omstandigheden zoals een psychische conditie van klager die
zodanig is dat langer verblijf in een p.i. medisch niet verantwoord is. In dat geval is sprake van detentieongeschiktheid en dient om die reden plaatsing met voorrang gerealiseerd te worden.

Uit de medische verklaring van 4 april 2007 van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie te Den Bosch blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat verder verblijf in een p.i. als
onverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er, nu er ook geen signalen vanuit de p.i. Vught zijn ontvangen die duiden op detentieongeschiktheid, van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te
plaatsen.

Het onder verwijzing naar de uitspraken van het EHRM inzake Brand en Morsink gedane beroep op schending van artikel 5 EVRM faalt. In tegenstelling tot hetgeen klagers raadsvrouw heeft gesteld, kan uit die uitspraak niet worden afgeleid dat de vóór
aanvang van de tbs lopende wachttermijn als bedoeld in artikel 76 Pbw strijd oplevert met het in artikel 5 EVRM neergelegde recht op vrijheid. Klager verbleef immers ten tijde van de bestreden beslissing in een p.i. op grond van de hem opgelegde
gevangenisstraf. De omstandigheid dat klager vanaf 8 augustus 2005 in aanmerking kwam voor vervroegde tenuitvoerlegging van de hem tevens opgelegde tbs, kan -hoe wenselijk plaatsing in een tbs-inrichting op dat moment op zich zelf ook is omdat daardoor
de tbs aanvangt naast de tevens opgelegde gevangenisstraf- niet afdoen aan de rechtmatigheid van het verblijf in een p.i. op titel van de opgelegde gevangenisstraf, zolang vanwege het capaciteitstekort geen plaats in een tbs-inrichting beschikbaar is
en
niet sprake is van ongeschiktheid van verblijf in een p.i. op grond van de psychische conditie van de betrokkene.

De beroepscommissie volgt de raadsvrouw niet in haar verweer dat sprake zou zijn van schending van artikel 13 EVRM. Klager is wel degelijk een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een nationale (beroeps)instantie geboden.

De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing niet in strijd is met de wet of een ieder verbindende verdragsrechtelijke bepaling noch als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt en dat de
wachttermijn voor plaatsing in een tbs-inrichting mocht worden verlengd van 30 april 2007 tot en met 28 juli 2007.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, en mr. drs. F.A.M. Bakker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 14 augustus 2007

secretaris voorzitter

Naar boven