Nummer 21/22101/SGB
Betreft verzoeker
Datum 8 juli 2021
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van verzoeker (hierna: verzoeker)
1. De procedure
Verzoekers raadsvrouw, mr. M.M.C. Glismeijer, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van de plaatsing van verzoeker in de Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) per 1 juli 2021, in die zin dat verzoeker verlof kan genieten volgens de verlofregeling die gold tijdens zijn verblijf in de Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI).
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van verweerder op het schorsingsverzoek en van het bezwaarschrift.
2. De ontvankelijkheid
De voorzitter overweegt dat uit de stukken naar voren komt dat verzoeker tot 1 juli 2021 in de ZBBI van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard verbleef. Op 1 juli 2021 is de Wet straffen en beschermen (hierna: de wet) in werking getreden, op grond waarvan per die datum de ZBBI als zodanig is verdwenen en is vervangen door de BBA. Nu verzoeker op grond van een overgangsregeling van de wet van rechtswege in de BBA is geplaatst, en dit geen beslissing van verweerder betreft als bedoeld in artikel 17 van de Penitentiaire beginselenwet, staat hiertegen geen rechtsmiddel open. Om die reden kan verzoeker niet worden ontvangen in zijn verzoek.
Voor zover verzoeker bedoeld heeft te verzoeken dat bepaald wordt dat hij verlof kan genieten volgens de oude verlofregeling die gold tijdens zijn verblijf in de ZBBI in de plaats van waartoe de BBA hem die mogelijkheid biedt, overweegt de voorzitter het volgende.
Gelet op artikel 73, vierde lid, in verbinding met artikel 66, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), kan in beginsel pas om schorsing worden verzocht in de beroepsprocedure (dus nadat verweerder het bezwaarschrift ongegrond heeft verklaard en verzoeker tegen die ongegrondverklaring beroep heeft ingesteld). Daarop kan alleen een uitzondering worden gemaakt als de beslissing van verweerder meer dan zes weken op zich laat wachten (artikel 17, vierde lid, van de Pbw) of als sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Daargelaten de vraag of sprake is van uitzonderlijke omstandigheden zou verzoeker, mede gelet op het voorgaande, ook geen belang hebben gehad bij een toewijzing van het verzoek, omdat dit niet had kunnen leiden tot het beoogde resultaat. Daarvoor zou een nieuwe beslissing genomen moeten worden en de voorzitter is niet bevoegd om verweerder op te dragen een nieuwe beslissing te nemen of om te bepalen dat deze uitspraak daarvoor in de plaats treedt (zoals bedoeld in artikel 68, derde lid, onder a. en b., in verbinding met artikel 73, vierde lid, van de Pbw).
3. De uitspraak
De voorzitter verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze uitspraak is op 8 juli 2021 gegeven door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.
secretaris voorzitter