nummer: 07/1619/GV
betreft: [klager] datum: 17 juli 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 5 juni 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. De inrichting heeft positief geadviseerd omtrent het verlenen van verlof. Er zijn geen klachten over
zijn gedrag in de inrichting. Na de onttrekking aan zijn detentie heeft klager zich vrijwillig gemeld. De opvang tijdens het verlof is goed geregeld. Een verlof zou bijdragen aan een goede verstandhouding thuis en is zeer belangrijk voor klagers vrouw
en kinderen. Het is nu reeds de tweede keer dat klagers verlofaanvraag is afgewezen. Doordat klager geen verlof wordt toegekend, betekent dit dat hij ook niet in aanmerking komt voor een penitentiair programma.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De inrichting heeft positief geadviseerd op klagers verlofaanvraag gelet op klagers korte strafrestant en zijn gedrag in de inrichting, dat naar behoren is. In april 2005 is klager,
bij
een strafrestant van zes maanden, niet teruggekeerd van algemeen verlof. Klager heeft zich gedurende een periode van bijna twee jaar aan zijn detentie onttrokken. Dit maakt dat ook nu nog er onvoldoende vertrouwen is dat klager zal terugkeren van
verlof.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Grave heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De politie Limburg-Noord heeft geen bezwaren tegen verlofverlening.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 4 jaar met aftrek, wegens oplichting. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 10 augustus 2007.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.
Aan klager is eerder algemeen verlof verleend vanaf 18 februari 2005. Klager is toen echter niet teruggekeerd naar de inrichting en heeft zich gedurende een lange periode van bijna twee jaar onttrokken aan detentie. De detentie van klager is op 31
januari 2007 hervat. Gelet op de ontvluchting en de lange duur daarvan is de beroepscommissie van oordeel dat dit een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze, ondanks de positieve adviezen van de directeur van de gevangenis Grave
en de politie, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve is de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a van de Regeling
tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet onredelijk of onbillijk.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 17 juli 2007
secretaris voorzitter