Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20182/GB, 30 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:30-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/20182/GB

    
Betreft [klager]

Datum 30 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 24 februari 2021 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. W.B.O. van Soest, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager wordt valselijk beschuldigd van het bezoeken van casino’s. De meegezonden

GPS-gegevens van de enkelband tonen niet aan dat hij bij een casino is geweest. Klager heeft werkzaamheden verricht voor zijn werkgever en is voor meerdere opdrachten naar verschillende locaties gestuurd. Hoewel de directeur had gewild dat klager op een vaste locatie werkte, kan dit klager niet worden verweten. Dat zijn afspraken tussen de werkgever en de directie.

De goederen die klager bij zich had, heeft klager bij binnenkomst in de inrichting op de band gelegd en daarbij aangegeven dat hij – onder meer – zijn laptop mee naar binnen nam. Het afdelingshoofd was hiervan op de hoogte. Het personeel had tegen klager moeten zeggen dat hij die goederen niet mee naar binnen had mogen nemen.

Klager zit nu al maanden gedetineerd in de PI Nieuwegein en hij gedraagt zich naar behoren. Klager behoort net als iedere gedetineerde een nieuwe kans te krijgen. Klager heeft, in tegenstelling tot vele andere gedetineerden, al zaken geregeld voor zijn invrijheidstelling, waaronder eigen huisvesting en dagbesteding.

 

Standpunt van verweerder

Van een gedetineerde die deelneemt aan een PP mag, gezien de vergaande vrijheden die iemand binnen het programma geniet, een hoge mate van eigen verantwoordelijkheid worden verwacht. Klager heeft tijdens zijn verblijf op de Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) laten zien deze verantwoordelijkheid niet te kunnen dragen.

Blijkens artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) houdt verweerder, die belast is met de beslissing tot deelname aan een PP, rekening met bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat geen elektronisch toezicht wordt toegepast. Uit klagers beroepschrift volgt dat hij het elektronisch toezicht niet serieus neemt en dat hij vindt dat zijn overtredingen, gedurende zijn verblijf op de BBA, niet ernstig waren.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 18 april 2018 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaren met aftrek, wegens diefstal met dreiging met geweld van bitcoin miners. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 15 augustus 2021.

 

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Pm komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres;

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat klager (vooralsnog) niet geschikt wordt geacht voor deelname aan het PP.

Uit het selectieadvies van de inrichting volgt dat klager, gelet op zijn gedrag in de huidige PI, in aanmerking zou kunnen komen voor deelname aan het PP. Op grond van dit gedrag is hij echter eerder op een BBA geplaatst, waarbij klager externe vrijheden heeft genoten. Meerdere incidenten, waaronder het in bezit hebben van contrabande en het meermalen overtreden van het locatiegebod, hebben toen geleid tot terugplaatsing in de gevangenis. Die terugplaatsing vindt de beroepscommissie niet onredelijk of onbillijk (RSJ 30 juni 2021, 21/20586/GB).

Gelet op deze omstandigheden, waaronder de mate waarin klager in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP, en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 30 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven