Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6200/GA, 19 oktober 2021, beroep
Uitspraakdatum:19-10-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          R-20/6200/GA  

           

Betreft [Klager]

Datum 19 oktober 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing hem te degraderen naar het basisprogramma.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Leeuwarden heeft op 21 februari 2020 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €37,50 (LW 2020-62). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. H.P. Eckert, heeft namens klager beroep ingesteld tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Leeuwarden (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Ten onrechte is bij de toegekende tegemoetkoming niet de periode van klagers terugplaatsing naar het basisprogramma van 29 november 2019 tot 9 januari 2020 betrokken. Op 10 januari 2020 heeft de beklagcommissie immers het beklag tegen de beslissing tot terugplaatsing over die periode gegrond verklaard en de directeur opgedragen binnen veertien dagen een nieuwe beslissing te nemen. De nieuwe beslissing is de onderhavige bestreden beslissing van 30 januari 2020 geworden, waarbij klager alsnog in het basisprogramma is geplaatst. Niet alleen is de rechtmatige grondslag voor klagers terugplaatsing vanaf 30 januari 2020 weggevallen, maar is er eveneens geen sprake van een rechtmatige grondslag voor klagers terugplaatsing van 29 november 2019 tot 9 januari 2020. Derhalve dient aan klager ook alsnog een tegemoetkoming voor de eerstgenoemde periode te worden toegekend.

Standpunt van de directeur

Klager heeft zich in de beklagzaak met kenmerk LW 2019-534 beklaagd over de beslissing van 28 november 2019, waarbij hij is terugplaatst naar het basisprogramma. De beslissing van 28 november 2019 heeft tot gevolg gehad dat klager van 29 november 2019 tot 9 januari 2020 in het basisprogramma heeft verbleven. De beklagcommissie heeft op 10 januari 2020 geoordeeld dat dit onterecht was en heeft het beklag gegrond verklaard. Nu de rechtsgevolgen van deze beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, had klager gecompenseerd kunnen worden. De beklagcommissie heeft echter geoordeeld dat er geen tegemoetkoming geboden was. Nu klager het niet eens is met de uitspraak inzake het beklag onder LW 2019-534 en hij ook een tegemoetkoming toegekend wil krijgen voor de periode van 29 november 2019 tot 9 januari 2020, had klager tegen die uitspraak beroep moeten instellen.

Voorts overweegt de beklagcommissie dat er geen standaardbedragen zijn vastgesteld voor deze situatie. De beklagcommissie is daarom uitgegaan van de tegemoetkoming voor een foutieve plaatsing, inhoudende €50,- per vier weken. Echter, uit jurisprudentie van de RSJ blijkt dat in onderhavige gevallen aansluiting wordt gezocht bij een schending van het dagprogramma (vgl. RSJ 2 mei 2016, 16/0247/GA). Nu klager drie weken onterecht in het basisprogramma heeft verbleven, is een tegemoetkoming van €15,- (drie weken maal €5,-) passend. De directeur verzoekt de beroepscommissie dan ook om de tegemoetkoming voor klager vast te stellen op €15,- in plaats van de toegewezen €37,50.

 

3. De beoordeling

Tijdspad inzake de degradatiebeslissing

Uit de stukken volgt het volgende tijdspad inzake de beslissing om klager te degraderen naar het basisprogramma. Van 29 november 2019 tot 9 januari 2020 heeft klager ingevolge de beslissing van de directeur van 28 november 2019 in het basisprogramma verbleven. Klager heeft tegen voornoemde beslissing beklag ingesteld, dat op 10 januari 2020 door de beklagcommissie gegrond is verklaard. De directeur is daarbij de opdracht gegeven om binnen veertien dagen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak. Hoewel met enige overschrijding van voornoemde termijn (waartegen overigens afzonderlijk beklag is ingesteld), heeft de directeur op 30 januari 2020 een nieuwe beslissing genomen, inhoudende (wederom) de terugplaatsing van klager naar het basisprogramma. Ook tegen deze beslissing heeft klager beklag ingesteld. Op 21 februari 2020 heeft de beklagcommissie het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming van €37,50 toegekend, berekend over de periode van 30 januari 2020 tot aan 21 februari 2020.

Hoogte van de tegemoetkoming

Het op grond van de rechtspraak in het kader van de Penitentiaire beginselenwet toekennen van een tegemoetkoming kan plaatsvinden wanneer bij een gegrondverklaring tevens is geconstateerd dat de klager ongemak heeft ondervonden als gevolg van de bestreden beslissing.

De beklagcommissie heeft onderhavig beklag gegrond verklaard, nu het motiveringsgebrek van de eerdere beslissing van 28 november 2019 in de nieuwe beslissing van 30 januari 2020 niet is hersteld. Met de opdracht tot het nemen van een nieuwe beslissing wordt een directeur in de gelegenheid gesteld de rechtsgevolgen van de door hem ten onrechte dan wel gebrekkig gemotiveerde genomen beslissing ongedaan te maken. Nu met de beslissing van 30 januari 2020 de rechtsgevolgen van de beslissing van 28 november 2019 niet ongedaan zijn gemaakt en het beklag wederom gegrond is verklaard, komt klager naar het oordeel van de beroepscommissie eveneens in aanmerking voor een tegemoetkoming voor de periode van 29 november 2019 tot 9 januari 2020. Dit betreft een periode van zes weken.

Normaliter dient - op basis van de destijds geldende artikel 1d van de Regeling selectie -, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden - uiterlijk zes weken na een degradatie te worden bezien of de gedetineerde weer kan promoveren. De gedetineerde kan daarna tegen de eventuele beslissing hem (weer) niet te promoveren beklag instellen. In de schriftelijke mededeling staat evenwel vermeld dat klager na vier weken weer zal worden besproken en beoordeeld of hij in aanmerking komt voor promotie naar het plusprogramma. Uit de stukken is het de beroepscommissie daarbij niet gebleken dat klager voor de hiervoor genoemde termijn is besproken dan wel (alsnog) is gepromoveerd. Inzake de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming van €37,50, die ziet op het door klager ondervonden ongemak als gevolg van de beslissing van de directeur van 30 januari 2020, dient derhalve naar het oordeel van de beroepscommissie een periode van vier weken in acht te worden genomen.

Eindoordeel

Het voorgaande tezamen genomen, leidt tot het oordeel dat klager een tegemoetkoming toekomt voor een periode van tien weken. De beroepscommissie kan zich daarom niet verenigen met de toegekende tegemoetkoming. Zij zal het beroep gegrond verklaren en aan klager een hogere tegemoetkoming toekennen, namelijk van €50,-.

Inzake het verzoek van de directeur om klager een lagere tegemoetkoming dan €37,50 toe te kennen, merkt de beroepscommissie ten overvloede op dat indien de directeur het niet eens was met de hoogte van de toegekende tegemoetkoming, het op zijn weg had gelegen om hiertegen beroep in te stellen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in beroep aan de orde. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €50,-.

 

Deze uitspraak is op 19 oktober 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. E. Dinjens, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven