Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6255/GA, 18 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:18-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/6255/GA

    

           

Betreft [Klager]

Datum 18 augustus 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege werkweigering, ingaande op 20 januari 2020.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Middelburg heeft op 24 februari 2020 het beklag gegrond verklaard voor zover het de hoogte van de opgelegde disciplinaire straf betreft en heeft het beklag voor het overige ongegrond verklaard. Zij heeft bepaald dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van €7,50 (MB-2020-000041). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Middelburg (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Namens klager is  aangevoerd dat de medische dienst – anders dan de directeur ter beklagzitting heeft verklaard – niet aan de directeur heeft medegedeeld dat klager in staat was om arbeid te verrichten. Hij heeft dit expliciet nagevraagd bij de medische dienst en de medische dienst heeft hem bevestigd dat op 20 januari 2020 niet aan de directie is medegedeeld dat klager kon werken. Uit de aantekeningen in het medisch dossier bij de datum 20 januari 2020 blijkt ook niet dat door de medische dienst aan de directeur is medegedeeld dat klager kon werken.

Uit de aantekeningen in het medisch dossier blijkt dat klager op 20 januari 2020 een consult bij de tandarts heeft gehad. Voorts blijkt uit de aantekeningen dat klager gebruik heeft gemaakt van het telefonisch spreekuur – dat plaatsvindt tussen 12:30 uur en 13:00 uur – omdat hij pijn had aan zijn tanden. Hij heeft rond 12:30 uur gevraagd of de tandarts nog aanwezig was en of hij pijnstillers kon krijgen. Klager kreeg als antwoord van de aanwezige verpleegkundige dat de tandarts al vertrokken was en dat hij maar om paracetamol moest vragen bij de afdeling, want zij mocht hem geen medicatie voorschrijven. De tandarts heeft klager in de ochtend geen pijnstillers voorgeschreven of verstrekt. De tandarts verstrekt zelf nooit pijnstillers.

Klager heeft pas in de middagpauze – ergens tussen 12:30 uur en 13:00 uur – op de afdeling verteld dat hij zich te slecht voelde en te veel pijn had om te kunnen werken. Dat betekent dat de directeur pas daarna – dus na ongeveer 13:00 uur – navraag kan hebben gedaan bij de medische dienst om te controleren of klager in staat was aan de arbeid deel te nemen. Aangezien de tandarts en de arts om 12:30 uur vertrokken waren uit de PI, is het onmogelijk dat de directeur overleg heeft gehad met de tandarts of de arts. Er zou hooguit contact kunnen hebben plaatsgevonden met de verpleegkundige. Verpleegkundige […] heeft aan klager medegedeeld dat de directeur niets over hem gevraagd heeft aan de medische dienst. Verpleegkundigen zijn ook niet bevoegd een oordeel over de arbeidsgeschiktheid van gedetineerden te vellen. Overigens kon de medische dienst niet beoordelen of klager in staat was om te werken, nu hij niet meer in contact kon komen met de tandarts of inrichtingsarts toen hij telefonisch contact opnam met de medische dienst. Ook tegen deze achtergrond is het onwaarschijnlijk dat de medische dienst aan de directeur heeft medegedeeld dat klager in staat was om te werken.

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft zijn standpunt in beroep niet (nader) toegelicht.

 

3. De beoordeling

In artikel 47, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (oud) is bepaald dat gedetineerden die, al dan niet onherroepelijk, tot een vrijheidsstraf zijn veroordeeld, verplicht zijn de aan hen door de directeur opgedragen arbeid, zowel binnen als buiten de inrichting, te verrichten.

Uit de stukken in het dossier komt naar voren dat op zondag 19 januari 2020 de directeur het bericht had ontvangen dat op zaterdag 18 januari 2020 tijdens een gezamenlijke lunch van de A-kant en de B-kant van de afdeling Oost een arbeidsstaking werd georganiseerd die op maandag 20 januari 2020 zou plaatsvinden. Klager was bij de organisatie daarvan aanwezig. De staking zou een massale ziekmelding in zowel de ochtend als de middag betreffen. Klager heeft zich vervolgens op maandagmiddag 20 januari 2020 ziekgemeld.

Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur – bij het uitblijven van een reactie op het beroepschrift – onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de medische dienst is geraadpleegd over de geschiktheid van klager om arbeid te verrichten. Daardoor is in dit geval ook onvoldoende aannemelijk geworden dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan werkweigering. Uit het door klager overgelegde medisch dossier blijkt dat hij op 20 januari 2020 een consult bij de tandarts heeft gehad. Ook blijkt uit de medische gegevens dat klager op 20 januari 2020 gebruik heeft gemaakt van het telefonisch spreekuur en heeft gevraagd of de tandarts nog aanwezig was en of hij pijnstilling kon krijgen. De tandarts heeft hier niets over gezegd en aan klager is paracetamol geadviseerd. Uit het medisch dossier blijkt verder niet dat de medische dienst overleg met de directeur heeft gehad over de vraag of klager kon werken. Nu dit standpunt van de directeur onvoldoende is onderbouwd, volgt de beroepscommissie dit niet. De beroepscommissie oordeelt dat de beslissing van de directeur om klager aan te merken als werkweigeraar en hem daarvoor een disciplinaire straf op te leggen als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog in zijn geheel gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €30,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €30,-.

 

 

Deze uitspraak is op 18 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door          mr. B. van Kemenade, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven