Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5988/GA, 3 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:03-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/5988/GA

              

Betreft [klager]

Datum 3 augustus 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat hij ook na bezoek van zijn psychiater of advocaat op een randomizer moet drukken die bepaalt of visitatie plaatsvindt en klager als gevolg daarvan na bezoek van zijn psychiater op 11 oktober 2019 is gevisiteerd.

De beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam heeft op 29 januari 2020 het beklag ongegrond verklaard (S-2019-669). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de locatie De Schie (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kan niet berusten in het feit dat hij na bezoek van zijn psychiater (en advocaten) van tijd tot tijd wordt gevisiteerd. Hij krijgt veel bezoek van advocaten of psychiaters en moet na ieder bezoek op de randomizer drukken. Alleen al het feit dat hij op de knop moet drukken en daarmee het risico loopt een visitatie te moeten ondergaan, levert veel spanning bij hem op. Klager meent dat ‘penitentiaire scherpte’ op zichzelf geen valide argument is om hem aan visitatie te onderwerpen. Als hij aanleiding zou hebben gegeven tot argwaan, bijvoorbeeld als er contrabande bij hem zou zijn aangetroffen, zou hij begrijpen dat visitaties na zijn bezoek nodig worden geacht, maar klager is van oordeel dat de wijze waarop de directeur in dit specifieke geval (en meer in het algemeen bij de toepassing van voormeld visitatiebeleid) gebruik maakt van zijn bevoegdheid ingevolge artikel 29 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De noodzaak om te visiteren wordt namelijk niet gerelateerd aan een concrete noodzaak en evenmin aan de persoon of het gedrag van de gedetineerde of zijn bezoekers. Klager verwijst in dat kader naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaken Van der Ven en Lorsé tegen Nederland (EHRM 4 februari 2003). Deze uitspraken zien op de stelselmatige visitaties die tot 2003 in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) te Vught plaatsvonden bij gelegenheid van de wekelijkse celinspecties. Het EHRM overwoog dat deze wekelijkse visitaties werden uitgevoerd ‘as a matter of routine’ en ‘not based on any concrete security need or the applicant’s behaviour’. Deze visitaties werden in strijd met artikel 3 van het EVRM geacht. Weliswaar concludeerde het EHRM tot een schending van artikel 3 van het EVRM vanwege de combinatie van wekelijkse visitaties met de overige stringente veiligheidsmaatregelen in de EBI, maar dat laat onverlet dat het routinematige visiteren zonder dat sprake is van een concrete veiligheidsnoodzaak en zonder dat acht wordt geslagen op het gedrag van de gedetineerde, voor het EHRM het zwaarst weegt.

Het onderhavige beroep heeft betrekking op één visitatie. Statistisch gezien is het – mede omdat klager veel bezoek krijgt van zijn psychiater en advocaten – uiterst onwaarschijnlijk dat hem verdere visitaties bespaard zullen blijven. Ook als de visitatie waar dit beroep betrekking op heeft op zichzelf zou staan, geldt daarvoor dat er – in het licht van de artikelen 3 en 8 van het EVRM – een concrete noodzaak moet zijn om gebruik te maken van dit ingrijpende en als vernederend ervaren dwangmiddel.

Verder is relevant dat bij klager in meer dan twintig jaar detentie nog nooit contrabande is aangetroffen. Ook de persoon van de bezoeker is van belang. Evident is dat de psychiater van klager, de heer […], het vertrouwen van de overheid geniet. Hij heeft dat vertrouwen tijdens de vele tientallen bezoeken die hij klager heeft gebracht in detentie ook nooit beschaamd. Het feit dat de heer […] niet in dienst is van de PI Rotterdam, is niet van belang.

 

Standpunt van de directeur

De directeur kan zich volledig vinden in de wijze waarop de beklagcommissie zijn standpunt heeft weergegeven en in de uitspraak die zij heeft gedaan. Overigens is hier sprake van een voor alle gedetineerden in de locatie De Schie algemeen geldende regel en zou wellicht zelfs kunnen worden beargumenteerd dat in een dergelijk geval geen beklag bij de beklagcommissie mogelijk is.

 

3. De beoordeling

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie.

Voor zover klagers raadsvrouw in beroep aanvoert dat de wijze waarop de directeur gebruikmaakt van zijn bevoegdheid op grond van artikel 29 van de Pbw bij de toepassing van het visitatiebeleid in strijd is met artikel 3 van het EVRM, geldt dat de beroepscommissie zich hierover in RSJ 8 juli 2016, 16/1661/GA, reeds heeft uitgelaten. Indien geen sprake is van stelselmatige visitatie, maar het lot via een randomizer, dus steekproefsgewijs, heeft bepaald dat klager na het bezoek een visitatie moest ondergaan, moet geoordeeld worden dat de bestreden beslissing niet in strijd is met de wet en evenmin als onredelijk en onbillijk kan worden aangemerkt. Immers heeft deze steekproefsgewijze visitatie als resultaat dat een gedetineerde in beginsel gemiddeld een keer per twee weken wordt gevisiteerd (vgl. RSJ 1 maart 2004, 03/0988/GA). Naar het oordeel van de beroepscommissie kan de visitatie in onderhavige zaak de toets van artikel 3 van het EVRM doorstaan, nu het beklag volgens klagers raadsvrouw slechts betrekking heeft op één visitatie en derhalve de frequentie waarmee de visitaties worden toegepast niet aan de orde is.

Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 3 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr.drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. B. van Kemenade, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven