Nummer R-20/5936/GA
Betreft [klaagster]
Datum 30 september 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klaagster] (hierna: klaagster)
1. De procedure
Klaagster heeft beklag ingesteld tegen:
a. de toekenning van de kleur rood (NS2019/114);
b. de interne overplaatsing (NS2019/116) en
c. het verbod om de andere afdeling te betreden (NS2019/116).
De beklagcommissie bij de locatie Nieuwersluis heeft op 22 januari 2020 klaagster niet-ontvankelijk verklaard in het beklag onder a. en het beklag onder b. ongegrond verklaard. De beklagcommissie heeft niet geoordeeld over het beklag onder c. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klaagsters raadsvrouw, mr. H.E. Berman, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klaagster, haar raadsvrouw en de directeur van de locatie Nieuwersluis in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klaagster
Klaagster is – anders dan de beklagcommissie oordeelt – wel formeel gedegradeerd naar code rood, omdat de toekenning van de kleur consequenties voor klaagster heeft gehad. Zij werd namelijk overgeplaatst van afdeling B naar afdeling A, terwijl zij al tijden naar tevredenheid op afdeling B zat en gewend was aan haar omgeving. Klaagster mocht ook niet meer op afdeling B komen, wat tevens gevolgen had voor haar werk als reiniger. Deze beslissing had aan haar moeten worden uitgereikt en valt derhalve wel onder de reikwijdte van artikel 60 van de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw).
Voor klaagster is het lastig om de degradatie te kunnen begrijpen, nu onduidelijk is wanneer zij is besproken in het multidisciplinair overleg (MDO) en welk gedrag zij de laatste periode van haar verblijf heeft laten zien. Klaagsters arbeidsbegeleider van de mobiele reiniging heeft aangegeven dat klaagster de afgelopen twee keer niet in het MDO was besproken. Mede hierom acht klaagster de degradatie onvoldoende gemotiveerd.
Uit een eerdere uitspraak van de beroepscommissie blijkt dat de directeur, voordat hij een beslissing neemt over het al dan niet promoveren van de gedetineerde, een belangenafweging dient te maken tussen het negatieve gedrag van de gedetineerde enerzijds en diens structurele gedrag, waaronder ook het positieve gedrag, anderzijds. Deze belangenafweging dient gemotiveerd en schriftelijk kenbaar te worden gemaakt. Nu de directeur de beslissing klaagster niet in het plusprogramma te plaatsen niet op schrift heeft gesteld, is niet aan vorenbedoelde eis voldaan (vgl. RSJ 26 september, R-294). De PI heeft de code rood direct na deze klacht ingetrokken, zonder nadere toelichting. Nadat klaagster wel was besproken in het MDO is zij weer op groen geplaatst. Klaagster geeft aan dat er in die tussentijd niets opmerkelijks is gebeurd.
Standpunt van de directeur
Klaagster is niet gedegradeerd naar het basisprogramma, maar zij heeft enkel en alleen de kleur rood toegekend gekregen voor het vertonen van ongewenst gedrag. Bij de periodieke MDO’s wordt een definitieve kleur toegekend op basis van het structurele gedrag, die kan leiden tot promotie, degradatie of een besluit tot niet-promoveren. Klaagsters toekenning van de kleur rood door de mentor is slechts tijdelijk geweest. Klaagster heeft haar baantje als reinigster behouden en heeft verder geen nadelige consequenties ondervonden door de toekenning van de kleur rood. Volledigheidshalve verwijst de directeur naar het verweerschrift onder het kenmerk NS2019/114.
Voor zover het beklag ziet op de interne overplaatsing en het verbod om de andere afdeling te betreden, voert de directeur het volgende aan. De directeur kan een ambtenaar of medewerker machtigen voor het intern overplaatsen (vgl. RSJ 22 november 2010, 10/1811/GA). Nu het intern overplaatsen niet staat vermeld als een voorbehouden handeling van de directeur als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Pbw, kon een ambtenaar of medewerker bepalen dat klaagster intern overgeplaatst werd in het kader van de orde, rust en veiligheid op de afdeling. Dit is aan klaagster medegedeeld. Klaagster bleef stoken en onrust zaaien op de afdeling, om welke reden zij op 17 oktober 2019 een verbod heeft gekregen om nog aan de andere kant van de afdeling te komen. Volledigheidshalve verwijst de directeur naar het verweerschrift onder het kenmerk NS2019/116.
3. De beoordeling
Beklag a. en b.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Beklag c.
De beroepscommissie stelt vast dat de beklagcommissie niet heeft geoordeeld over het deel van de klacht dat is gericht tegen het verbod om de andere afdeling te betreden. Zij zal om proceseconomische redenen dit beklagonderdeel zelf afdoen.
De beroepscommissie stelt vast dat in het kader van de orde, rust en veiligheid op de afdeling op 17 oktober 2019 aan klaagster een verbod is gegeven om afdeling B te betreden. Dit was omdat klaagster bleef stoken en onrust zaaien op de afdeling. De beslissing van de directeur om dit verbod op te leggen, mede opdat medegedetineerden niet meer in klaagsters negativiteit worden meegetrokken, acht de beroepscommissie – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet onredelijk of onbillijk. Daarom zal de beroepscommissie dit beklag ongegrond verklaren.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a en b ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie. De beroepscommissie verklaart beklag c ongegrond.
Deze uitspraak is op 30 september 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. B. van Kemenade, secretaris.
secretaris voorzitter