Nummer 20/16796/GB
Betreft [Klager]
Datum 17 juni 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 14 december 2020 afgewezen.
Klagers raadsman, mr. W.B.O. van Soest, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De bestreden beslissing lijkt gehaast te zijn opgesteld. De aangeleverde informatie is onvolledig, doch negatief, dus volgt alsnog een afwijzing van klagers verzoek tot deelname aan een (kort) PP. Het werk is niet goed bevonden, maar details behoeft men niet te weten. Opmerkelijk en onbegrijpelijk is dat een bestuursorgaan diens eigen beslissing niet kan uitleggen aan klager. Klager weet tot op de dag van vandaag niet waarom het door hem opgegeven werk negatief is beoordeeld. Verweerder gaat klakkeloos mee in wat een adviserende partij naar voren brengt. Verweerder had op zijn beurt navraag moeten doen. Ook had verweerder vragen kunnen stellen inzake ander mogelijk werk, hetgeen ook in tijden van corona nog makkelijk kan worden geregeld. Voldoende gedetineerden verrichten nog werkzaamheden op vrijwillige basis op werkplekken die verbonden zijn aan de Penitentiaire Inrichting en op voorhand al goed zijn bevonden. De senior casemanager heeft niet de moeite willen nemen om direct in te staan voor ander werk. De reactie van de senior casemanager was dat ander werk niet het resocialisatiedoel dient en de resterende tijd te kort is. Het zou derhalve voor klager niet nuttig genoeg zijn om überhaupt nog deel te nemen aan een PP.
Het is haast triest te noemen dat het bovenstaande betekent dat de senior casemanager voor klager al een beslissing op papier heeft gezet, terwijl de senior casemanager eigenlijk alleen een advies opstelt. Klager rekent dit verweerder aan, nu deze niet een eigen belangafweging heeft willen maken, maar dat wel had moeten doen.
Standpunt van verweerder
Inzake de ongeschiktheid van de door klager opgegeven werkgever heeft verweerder navraag gedaan bij de senior casemanager. De senior casemanager heeft op 25 februari 2020 aangegeven dat de werkplek door vertrouwelijke informatie van de politiescreening niet als een geschikte dagbesteding is aangemerkt. Door de vertrouwelijke aard van de politiescreening kan er geen verdere inhoudelijke informatie worden gedeeld. Nu de werkgever ongeschikt was bevonden, beschikte klager niet langer over de verplichte dagbesteding om aan een PP te kunnen deelnemen en voldeed hij niet langer aan de aan het PP gestelde voorwaarden.
Het selectieadvies is op 11 december 2020 binnengekomen. De einddatum van klagers detentie was gesteld op 16 januari 2021. Nu een PP minimaal vier weken duurt, was er bij de beoordeling van klagers verzoek geen mogelijkheid meer om een andere werkgever te zoeken die bij zou dragen aan de re-integratie van klager. Hiervoor was onvoldoende tijd. Bovendien valt het invullen van een dagbesteding voor tijdens een PP niet onder de verantwoordelijkheid van verweerder.
3. De beoordeling
Klager was sinds 20 juli 2020 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. Op 16 januari 2021 is klager in vrijheid gesteld.
Nu klager in vrijheid is gesteld, heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.
Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:
- aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
- die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;
- die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;
- die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres;
- die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.
Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:
- de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;
- het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);
- het gevaar voor recidive;
- de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;
- de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;
- de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;
- eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.
Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.
Klagers verzoek is afgewezen, omdat de door klager opgegeven werkgever niet akkoord is bevonden en er daardoor geen sprake was van een invulling van een zinvolle dagbesteding.
Het is mede aan de gedetineerde zelf om een zinvolle dagbesteding te organiseren voor tijdens zijn deelname aan een PP. Vaststaat dat de door klager opgegeven werkgever op grond van vertrouwelijke informatie van een politiescreening niet akkoord is bevonden. Naar het oordeel van de beroepscommissie mocht verweerder uitgaan van voornoemde informatie, die via de senior casemanager bekend is geworden. Gelet hierop beschikte klager niet over een zinvolle dagbesteding voor tenminste 26 uren per week en voldoet hij aldus niet aan de gestelde eisen voor een deelname aan een PP. De bestreden beslissing kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 17 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
secretaris voorzitter