Nummer 21/21769/SGA
Betreft [Verzoeker]
Datum 16 juni 2021
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [Verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel (hierna: de directeur) heeft op 26 mei 2021 beslist verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.
Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift (Ta-2021-334).
2. De beoordeling
Ontvankelijkheid schorsingsverzoek
Verzoeker vraagt om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur die in een eerdere schorsingsprocedure al aan de orde is geweest (RSJ 2 juni 2021, 21/21541/SGA). Het verzoek is toen afgewezen. Een nieuw schorsingsverzoek kan alleen worden behandeld, als er nieuwe feiten of omstandigheden worden aangevoerd die tot schorsing zouden moeten leiden. Dat is naar het oordeel van de voorzitter het geval. Verzoeker heeft in het onderhavige verzoek het voorblad van de uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 1 september 202 meegezonden, alsmede het begeleidend schrijven van Collet Advocaten Alkmaar, waaruit volgt dat de voorlopige voorziening waar verzoeker om heeft verzocht is toegewezen. Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur volgt dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) inmiddels op het bezwaar inzake verzoekers ingetrokken verblijfsvergunning en opgelegd inreisverbod heeft beslist en dat het bezwaar ongegrond is verklaard. Om die reden kan verzoeker worden ontvangen in zijn verzoek.
Inhoudelijke behandeling schorsingsverzoek
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Verzoeker voert aan dat hij zijn zaak in Nederland mag afwachten, gelet op de voorlopige voorziening, en dat hij is gedegradeerd naar het basisprogramma zonder grondige reden.
Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt naar voren dat verzoeker is aangemerkt als vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Volgens de directeur heeft de IND inmiddels beslist op het door verzoeker ingediende bezwaar tegen zijn ingetrokken verblijfsvergunning en opgelegd inreisverbod. Verzoekers re-integratietraject is volgens de directeur gericht op het buitenland (Turkije) in plaats van Nederland, aangezien verzoeker na zijn detentie Nederland zal moeten verlaten. Vanuit de PI Ter Apel wordt daarom gewerkt aan de terugkeer naar het land van herkomst dan wel een ander land van bestendig verblijf door middel van een toekomstgericht vertrekplan, het opdoen van werkervaring en het volgen van een opleiding of training, aldus de directeur. Volgens de directeur zijn met verzoeker meerdere gesprekken gevoerd, waarbij is gesproken over het belang mee te werken aan het vertrek uit Nederland naar Turkije. Verzoeker werkt echter niet mee aan zijn terugkeer en voert hij de hiervoor benodigde acties niet uit. Verzoeker heeft volgens de directeur geen actie ondernomen in welke vorm dan ook heeft aangegeven niet te willen vertrekken uit Nederland. Volgens de directeur is met verzoeker besproken dat het niet meewerken aan terugkeer mogelijk plaatsing in het basisprogramma tot gevolg kan hebben. Verzoeker heeft aangegeven dat hij niet kan vertrekken naar Turkije omdat hij in Nederland geboren is en zijn hele familie in Nederland woont, aldus de directeur. Gezien het voornoemde is volgens de directeur het gedrag van verzoeker in de categorie “re-integratie/resocialisatie” als ongewenst aangemerkt. De directeur heeft ook benoemd dat verzoeker meewerkt aan het dagprogramma, meewerkt aan de arbeid, zich aan de regels en afspraken houdt en zich laat aanspreken op zijn gedrag. Een succesvol vertrek uit Nederland vraagt volgens de directeur daarentegen de inzet van verzoeker zelf, de nadruk ligt op verzoekers eigen verantwoordelijkheid, gedrag en motivatie. Indien verzoeker wel wil meewerken aan zijn terugkeer naar het land van herkomst of een ander land van bestendig verblijf, kan hij de aankomende zes weken de benodigde acties uitvoeren en gesprekken voeren om dit te bewerkstelligen, aldus de directeur.
De voorzitter overweegt dat uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden in verband met de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt. 2020, nr. 49131) naar voren komt dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma, dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter komt uit de stukken naar voren dat verzoeker geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Voor hem geldt dat gedrag in het kader van re-integratie/resocialisatie als ‘ongewenst’ kan worden aangemerkt als de gedetineerde de benodigde screening/diagnostiek en intake niet doorloopt, als de gedetineerde niet actief meewerkt aan het opstellen van het eigen terugkeerplan (met inbegrip van een plan van aanpak op de basisvoorwaarden) of als de gedetineerde het terugkeerplan niet uitvoert. De voorzitter overweegt dat uit de stukken naar voren komt dat verzoeker heeft aangegeven niet meewerkend te zijn aan terugkeer naar Turkije. Gelet op al het voorgaande en verzoekers gedrag, zoals dat hiervoor is beschreven, kan de beslissing van de directeur tot terugplaatsing van verzoeker in het basisprogramma niet op voorhand als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De voorzitter zal het verzoek daarom afwijzen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is op 16 juni 2021 gegeven door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.
secretaris voorzitter