Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7936/GA, 20 september 2021, beroep
Uitspraakdatum:20-09-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7936/GA

               

Betreft [klager]

Datum 20 september 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel (elders tenuitvoergelegd), vanwege de omstandigheid dat hij zonder toestemming van de directeur contact heeft gehad met de pers, waarbij hij opruiende uitlatingen heeft gedaan, ingaande op 3 april 2020.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein heeft op 27 augustus 2020 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft de raadsman van klager en de […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Nieuwegein, gehoord op de digitale zitting van 27 mei 2021. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. Zijn raadsman heeft medegedeeld dat aan hem gevraagd is klager op zijn kantoor aanwezig te laten zijn voor de zitting, maar klager is verhinderd en zijn raadsman vertegenwoordigt hem. 

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Tijdens de zitting van de beklagrechter op 27 augustus 2020 heeft de directeur aangegeven dat het onderzoek bestond uit het beluisteren van het veiliggestelde telefoongesprek vanuit de inrichting met de journalist. Op dit audiobestand zouden vijf gedetineerden te horen zijn, waarvan klager er volgens de directeur één zou zijn. Verder zou klager volgens de directeur hebben toegegeven dat hij heeft deelgenomen aan het gesprek met de journalist. Klager ontkent een bekennende verklaring te hebben afgelegd en stelt vanaf het begin af aan te hebben ontkend dat hij contact heeft gehad met een journalist en – in het verlengde

daarvan – dat hij opruiende uitlatingen heeft gedaan. Klager heeft in het schriftelijk beklag van 8 april 2020 verzocht om een kopie van het audiofragment te mogen ontvangen. Ondanks herhaalde verzoeken daartoe is nooit inhoudelijk gereageerd op het verzoek om het audiobestand te delen met zijn advocaat (en de Commissie van Toezicht).

Klager wordt door de opstelling van de vestigingsdirecteur ernstig gehinderd in zijn mogelijkheden om zich te verweren tegen het verwijt dat hij contact heeft gehad met een journalist. Zonder het audiobestand is het voor hem onmogelijk om aannemelijk te maken dat hij niet één van de personen is die op het audiobestand te horen is. Klager kan de aantijging slechts ontkennen. Het niet willen delen van het audiobestand is daarmee tevens strijdig met het fundamentele procedurele beginsel van equality of arms. Nu het audiobestand niet wordt gedeeld door de directeur en er verder geen voor klager belastend bewijsmateriaal voorhanden is, stelt klager zich aan de hand van de uitspraak van de beroepscommissie van 5 oktober 2015 (15/2016/GB) op het standpunt dat de beslissing van de directeur van 3 april 2020 niet in stand kan blijven.

Klager meent dat de verklaring van de directeur tijdens de hoorzitting – inhoudende dat klager een bekennende verklaring zou hebben afgelegd – op geen enkele manier steun vindt in het dossier. Zo ontbreekt een schriftelijk verslag ex artikel 57, eerste lid, onder sub k, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), hetgeen reeds aanleiding kan zijn om het schriftelijk beklag van klager op formele gronden gegrond te verklaren. Dat, en waarom de beklagrechter de verklaring van de directeur en niet de verklaring van de klager volgt is klager volstrekt onduidelijk. Het is dan ook onverantwoord en strijdig met artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (fair trial) om de inhoud van het niet vrijgegeven audiobestand en de kale stelling van de directeur dat er sprake zou zijn (geweest) van een bekennende verklaring, ten grondslag te leggen aan de zware sanctie van opsluiting in de strafcel en overplaatsing naar een andere inrichting. Daarbij komt dat het beklagrecht voor gedetineerden een tandeloze procedure wordt op het moment dat een niet onderbouwde stelling van de directeur (tijdens een hoorzitting) voldoende grondslag kan zijn voor ingrijpende disciplinaire bestraffing. Verzocht wordt de uitspraak van de beklagrechter te vernietigen en een passende tegemoetkoming toe te kennen. Ter zitting heeft de raadsman verwezen naar RSJ 26 april 2019, 18/1788/GA. De beroepscommissie heeft in die uitspraak overwogen dat het van belang is dat camerabeelden worden bewaard voor een lopende beklag- en beroepsprocedure, zeker als de gedetineerde stellig ontkent de hem verweten gedraging te hebben verricht. In deze zaak was er volgens klager ook aanleiding om het audiofragment te bewaren. Daarnaast is de inhoud van het gesprek, voor zover aan de orde, van belang voor de oplegging van de straf en de duur ervan.

Standpunt van de directeur

Ter zitting heeft de directeur aangegeven dat er geen verslag van het horen van klager is opgemaakt, maar dat, zoals in de uitspraak van de beklagrechter valt te lezen, klager aan de directeur heeft toegegeven contact met de media te hebben gehad. De inhoud van het gesprek is volgens de directeur niet relevant maar de toestemming voor het contact met de media is van belang. Het audiobestand is niet meer beschikbaar omdat de bewaartermijn van 28 dagen is verstreken en omdat er geen aanleiding was om het audiofragment te bewaren, aangezien klager tijdens de rapportafhandeling de verweten gedraging heeft toegegeven. 

 

3. De beoordeling

Namens klager is aangevoerd dat geen verslag van het horen van klager is opgemaakt en dat daarmee niet is voldaan aan het formele vereiste als bedoeld in artikel 57, eerste lid onder sub k van de Pbw. De beroepscommissie stelt vast dat uit de bestreden beslissing volgt dat klager voorafgaand aan de oplegging van de disciplinaire straf door de directeur is gehoord, waarmee naar het oordeel van de beroepscommissie is voldaan aan het vereiste van artikel 57, eerste lid van de Pbw.

In het schriftelijk verslag van 3 april 2020 staat vermeld dat klager op eigen initiatief, zonder toestemming van de directeur contact heeft gezocht met de media/pers en dat hij telefonisch heeft verteld dat er een opstand zou plaatsvinden op de afdeling. Klager ontkent stellig dat hij het gesprek met de media heeft gevoerd en de betreffende uitlatingen heeft gedaan. Klager heeft in het klaagschrift om een kopie van de opname van het telefoongesprek verzocht, maar de opname is niet (meer) beschikbaar. Volgens de mededeling van de directeur tijdens de zitting van de beklagrechter, zou klager tijdens het hoorgesprek hebben toegegeven dat hij contact met de media heeft gehad. Door de coronamaatregelen en de tijdsdruk is een en ander niet uitgebreid uitgewerkt in het schriftelijk verslag.

De beroepscommissie heeft eerder overwogen dat het (in beginsel) van belang wordt geacht dat camerabeelden worden bewaard voor een lopende beklag- en beroepsprocedure (vergelijk RSJ 7 augustus 2019, 18/2227/GA en RSJ 26 april 2019, 18/1788/GA). In deze zaak is verzocht om een audiobestand van een telefoongesprek. De beroepscommissie is van oordeel dat het in deze zaak redelijkerwijs op de weg van de directeur had gelegen om het audiobestand te bewaren, zeker nu klager vanaf het indienen van het klaagschrift - dus ook voor het verstrijken van de bewaartermijn voor audiobestanden - stellig heeft ontkend de hem verweten gedraging te hebben verricht en het beluisteren van het betreffende telefoongesprek door de directeur voorafging aan en bepalend was voor de beslissing tot het opleggen van de disciplinaire straf. Door het niet kunnen beluisteren daarvan, is klager in zijn mogelijkheid om zich tegen de beschuldiging te verdedigen geschaad. Hij is immers niet langer in staat om zijn gestelde onschuld aannemelijk te maken. Ook de beklag- en beroepscommissie moeten de mogelijkheid hebben op verzoek van de gedetineerde of uit eigen beweging van het audiobestand kennis te nemen, om zich een oordeel te kunnen vormen over de juistheid van de gronden waarop de directeur zijn beslissing heeft genomen. De beroepscommissie neemt daarbij in aanmerking dat dit temeer geldt nu in het schriftelijk verslag geen gedetailleerde beschrijving is gegeven van de gedraging die tot de strafoplegging heeft geleid en dat voor het eerst tijdens de beklagzitting de directeur heeft aangevoerd dat klager tijdens het horen het feit zou hebben toegegeven.

Gelet op het voorgaande kan de bestreden beslissing van de directeur, nu de grond waarop die beslissing is genomen onvoldoende aannemelijk is geworden, niet in stand blijven. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op 10 maal €12,50 is €125,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €125,-.

 

Deze uitspraak is op 20 september 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. E. Dinjens, voorzitter, U.P. Burke en F. van Dekken, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven