Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6384/TA. 15 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:15-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          R-20/6384/TA

    

           

Betreft [klager]

Datum 15 juni 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van […] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het feit dat hij te weinig geld voor voeding heeft ontvangen.

De beklagcommissie bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht (hierna: de instelling) heeft op 6 maart 2020 het beklag ongegrond verklaard (HK2019/138). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en het hoofd van de instelling in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager stelt zich op het standpunt dat hij volgens het Nibud recht heeft op een bedrag groot  €56,21,- per week om te besteden aan voeding. Hij heeft echter gedurende elf maanden en twee weken €34,21 per week gekregen. Klager heeft wekelijks zelf geld moeten bijleggen om goed te kunnen eten. Het achtergehouden bedrag heeft de instelling gebruikt om meubilair aan te schaffen. Klager vindt dat hij recht heeft op het resterende bedrag groot € 1.012,-.

 

Standpunt van het hoofd van de instelling

De instelling stelt zich op het standpunt dat klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag verklaard dient te worden, nu er op grond van artikel 56, vierde lid van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) geen beklag open staat tegen de wijze waarop de kliniek een bepaalde zorgplicht betracht. Voor het overige verwijst de instelling naar hetgeen aan de orde is geweest in de beklagprocedure.

 

3. De beoordeling

Anders dan de beklagcommissie is de beroepscommissie van oordeel dat klagers klacht geen betrekking heeft op het niet betrachten van de zorgplicht (op grond van artikel 42, eerste lid, Bvt in samenhang met artikel 43 van de huisregels) dat aan de verpleegde voeding wordt verstrekt dan wel dat hem voldoende geldmiddelen ter beschikking worden gesteld om hierin naar behoren te voorzien. In dit geval kan immers niet worden geoordeeld dat daadwerkelijk sprake is van het niet betrachten van een zorgplicht waardoor een daarmee verband houdend, in de wet of verdrag neergelegd recht is geschonden. Eerder heeft de beroepscommissie al in RSJ 5 september 2014, 14/1112/TA overwogen dat een klacht over het groepsbudget voor voeding geen betrekking heeft op het niet betrachten van de zorgplicht dat aan verpleegden voeding wordt verstrekt dan wel voldoende geldmiddelen ter beschikking worden gesteld om hierin naar behoren te voorzien.  Tegen de wijze waarop het hoofd van de instelling een bij of krachtens deze wet gestelde zorgplicht betracht staat geen beklag open.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in het beklag.

 

Deze uitspraak is op 15 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. T.B. Trotman, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven