Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21748/SGA, 14 juni 2021, schorsing
Uitspraakdatum:14-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer          21/21748/SGA            

           

Betreft [Verzoeker]      Datum 14 juni 2021

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [Verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel (hierna: de directeur) heeft op 7 mei 2021 beslist verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.

 

Verzoekers raadsvrouw, mr. M.A.C de Vilder, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

 

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (beklagkenmerk Ta-2021-308).

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

 

Namens verzoeker wordt gesteld dat namens hem bezwaar is aangetekend tegen de beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden strekkende tot verdere tenuitvoerlegging van verzoekers straf in Polen. Met het voeren van een dergelijke bezwaarprocedure maakt verzoeker gebruik van een aan hem toekomend wettelijk recht, waardoor deze omstandigheid niet kan worden aangemerkt als ‘ongewenst´ gedrag en de daaraan verbonden gevolgen, aldus de raadsvrouw. Verzoeker weigert volgens de raadsvrouw niet om mee te werken aan zijn resocialisatie en re-integratie ten behoeve van zijn terugkeer naar Polen, maar wil dit op een andere wijze bewerkstelligen.

 

Bij het nemen van een beslissing tot terugplaatsing van een gedetineerde in het basisprogramma (degradatie) dient de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie het gedrag te benoemen dat tot de degradatie leidt en een kenbare belangenafweging te maken. Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoekers gedrag op het onderdeel ‘stimuleren en ontmoedigen’ als ‘ongewenst’ is aangemerkt. Hierbij is benoemd dat verzoeker weigert mee te werken aan de procedure in het kader van Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) teneinde de terugkeer naar Polen, zijn land van herkomst, mogelijk te maken. De directeur geeft aan dat met verzoeker herhaaldelijk is gesproken over het belang van de medewerking van verzoeker. Verder voert de directeur aan dat verzoeker aan de vereisten voldoet voor strafoverdracht in het kader van de WETS. Strafoverdracht prevaleert boven strafonderbreking, aldus de directeur. Nu verzoeker tot op heden geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor het bespoedigen van zijn strafoverdracht, voldoet verzoeker niet langer aan de gestelde normen voor een plaatsing in het plusprogramma, aldus de directeur. Uit de bestreden beslissing komt verder naar voren dat de directeur een belangenafweging heeft gemaakt, waarbij dit gedrag is afgezet tegen het positieve gedrag van verzoeker (de onderdelen waarop zijn gedrag ‘gewenst’ is) en alle relevante aspecten van verzoekers gedrag zijn meegenomen.

 

De voorzitter overweegt dat uit de stukken naar voren is gekomen dat verzoeker er de voorkeur aan geeft om via een andere juridische weg dan de WETS naar Polen terug te keren. Verzoeker wil niet meewerken aan een strafoverdracht op grond van de WETS en zijn raadsvrouw heeft namens verzoeker reeds bezwaar ingediend tegen de beslissing strekkende tot verdere tenuitvoerlegging van verzoekers straf in Polen.

Dat iemand gebruik maakt van aan hem toekomende wettelijke rechten, zoals het voeren van een bezwaarprocedure, kan naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet worden gezien als ‘ongewenst’ gedrag. Daarmee ontbreekt in de bestreden beslissing een feitelijke grondslag. Nu voorts op geen enkele wijze is opgenomen waaruit het ‘ongewenste’ gedrag van verzoeker anderszins zou blijken, zal de voorzitter het verzoek toewijzen en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

Deze uitspraak is op 14 juni 2021 gegeven door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven