Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 20/16417/GB, 17 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:17-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          20/16417/GB

                       

Betreft [Klager]

Datum 17 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar de gevangenis van de locatie Esserheem te Veenhuizen.

 

Klagers raadsman, mr. W.B.O. van Soest, heeft op 6 december 2020 namens klager bezwaar ingesteld tegen de (fictieve) weigering om op dit verzoek te beslissen. Verweerder heeft het bezwaarschrift aangemerkt als een beroepschrift en dit doorgezonden naar de RSJ.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De beslistermijn op klagers verzoek tot overplaatsing is met een bijzonder groot aantal weken overschreden, nu verweerder een termijn van zes weken behoort te hanteren. Er is telefonisch meegedeeld dat verweerder in afwachting is van het selectieadvies van de inrichting. Klager merkt op dat verweerder verder geen moeite heeft ondernomen om dit advies binnen de zes weken te ontvangen dan wel om de inrichting te rappelleren dit advies aan te leveren. Er heeft vervolgens geen uitstel van de beslistermijn plaatsgevonden. Daarenboven is niet gebleken dat er nadere informatie moest worden opgevraagd, wat als omstandigheid kon dienen voor een gerechtvaardigd beroep op uitstel. Ook heeft klager geen schriftelijke mededeling ontvangen, terwijl op een overheidsorgaan een dergelijke verplichting wel rust.

 

Klager maakt middels deze weg gebruik van zijn recht op een dwangsom. Verweerder is telefonisch meermaals erop gewezen dat hij in gebreke is en in gebreke is gesteld. Klager eist te worden gecompenseerd voor de onnodige vertraging die hij oploopt in zijn verzoek tot overplaatsing.

 

Standpunt van verweerder

Verweerder heeft klagers verzoek op 31 augustus 2020 ontvangen en doorgestuurd naar de inrichting waar klager verbleef. Op 7 december 2020 is een selectieadvies opgemaakt, op grond waarvan op 15 december 2020 is beslist klagers verzoek in te willigen. Er is inderdaad sprake geweest van een overschrijding van de beslistermijn. Verweerder begrijpt dat dit vervelend is geweest voor klager, maar de wet verbindt hier geen consequenties aan.

 

3. De beoordeling

Hoewel inmiddels op klagers verzoek (positief) is beslist, zal de beroepscommissie het beroep toch inhoudelijk beoordelen, omdat namens klager is verzocht hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Op grond van artikel 18, derde lid, in samenhang met artikel 17, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) stelt verweerder de indiener van een met redenen omkleed verzoekschrift strekkende tot – voor zover hier van belang – plaatsing in dan wel overplaatsing naar een bepaalde inrichting of afdeling, binnen zes weken op de hoogte van zijn met redenen omklede beslissing. Nu klagers verzoek op 30 augustus 2020 is ingediend en verweerder op 15 december 2020 een beslissing op het verzoek heeft genomen, is de voorgenoemde termijn overschreden. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.

 

Nu inmiddels op het verzoek is beslist en klager in de inrichting verblijft waarnaartoe hij verzocht te worden overgeplaatst, zal verweerder niet worden opgedragen alsnog een beslissing te nemen op klagers verzoek. Ten aanzien van het verzoek om een tegemoetkoming overweegt de beroepscommissie als volgt.

 

Hoewel het wenselijk is dat verweerder zo spoedig mogelijk op een verzoek beslist, verbindt de wet geen gevolgen aan het niet-tijdig nemen van een beslissing door verweerder. De beroepscommissie ziet slechts onder bijzondere omstandigheden aanleiding om enkel vanwege het niet-tijdig beslissen door verweerder een tegemoetkoming toe te kennen (zie bijvoorbeeld RSJ 16 februari 2021, R-20/7646/GB). De beroepscommissie ziet in de combinatie van de toewijzing van klagers verzoek, waaruit klagers gerechtvaardigde belang bij diens overplaatsing kan worden afgeleid, en het ruimschoots overschrijden van de beslistermijn aanleiding om in dit geval een tegemoetkoming aan klager toe te kennen. De hoogte hiervan zal zij bepalen op €25,-.

 

Voor zover klager heeft aangevoerd gebruik van zijn recht op een dwangsom te maken, merkt de beroepscommissie ten overvloede op dat op grond van de Pbw geen verzoek tot een dwangsom kan worden ingediend.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van €25,-.

 

Deze uitspraak is op 17 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven