Nummer R-20/7695/JA
Betreft [klager]
Datum 16 juni 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager], geboren op […] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft, voor zover in beroep aan de orde, beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat hij niet in de gelegenheid is gesteld naar aanleiding van een kamerplaatsing met zijn advocaat te bellen.
De beklagrechter bij de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) Lelystad heeft op 14 juli 2020 het beklag ongegrond verklaard (RE 2020/58). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman mr. R.I. Kool en de directeur van de JJI (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Hoewel daartoe de noodzaak en de gelegenheid bestond, is klager geweigerd om tijdens een kamerplaatsing met zijn advocaat te telefoneren. In paragraaf 7.4 van de huisregels van de inrichting is bepaald dat klager het recht heeft om na een kamerplaatsing met zijn raadsman te bellen, zodra daartoe gelegenheid is en hij rustig is. In klagers geval werd aan deze voorwaarden voldaan, wat de directeur ook niet heeft betwist. De andere jongeren zaten eveneens achter de deur en de telefoon was vrij. Het feit dat de huisregels daarnaast stellen dat klager de noodzaak voor het telefoneren aannemelijk moet maken, kan buiten beschouwing worden gelaten, omdat artikel 44, vierde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) slechts bepaalt dat er een noodzaak moet bestaan. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie brengt klagers kamerplaatsing per definitie met zich mee dat het onderhouden van telefonisch contact met zijn advocaat noodzakelijk is. Klager is desgevraagd twee keer verteld dat hij op een later moment mocht bellen. Bij de derde keer is hem een pen en papier overhandigd om een klacht in te dienen. De beklagrechter heeft klagers klacht tegen de beslissing tot kamerplaatsing gegrond verklaard, omdat het bewaardersarrest te lang heeft geduurd. De weigering om hem te laten bellen met zijn advocaat is daarom des te meer onredelijk. Klager verzoekt om een tegemoetkoming van €10,-.
Standpunt van de directeur
Op 11 februari 2020 is klager naar de Penitentiaire Inrichting Leeuwarden overgeplaatst. Als volwassen gedetineerde valt hij dan ook niet langer onder de bepalingen van de Bjj. De door de Commissie van Toezicht toegekende tegemoetkomingen zijn naar klagers betalingsrekening overgemaakt, wat aan klager op 4 februari 2021 schriftelijk is bevestigd. Voor het inhoudelijke verweer wordt verwezen naar het verweerschrift in beklag.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 44, vierde lid, van de Bjj wordt de jeugdige in staat gesteld om met zijn advocaat telefonisch contact te hebben, indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaan.
In paragraaf 7.4 van de huisregels van de inrichting is bepaald dat de jeugdige mag telefoneren met geprivilegieerde personen, als het noodzakelijk en mogelijk is. Het is aan de jeugdige om aannemelijk te maken dat het noodzakelijk is dat hij de betreffende geprivilegieerde persoon telefonisch spreekt. Als de jeugdige ‘naar kamer’ wordt gestuurd vanwege zijn gedrag, mag hij zijn advocaat bellen, zodra daartoe gelegenheid is en hij rustig is, maar in elk geval binnen 24 uur.
Aangezien klager op zijn kamer werd geplaatst en hij tegen die beslissing rechtsmiddelen wilde aanwenden, was sprake van een noodzaak tot het bellen met zijn advocaat, als bedoeld in artikel 44, vierde lid, van de Bjj. De directeur heeft ook niet betwist dat van een dergelijke noodzaak sprake was. Overigens volgt – anders dan de beklagrechter heeft overwogen – uit de bovengenoemde huisregels niet dat klager bij een kamerplaatsing de noodzaak voor telefonisch contact met zijn advocaat aannemelijk moest maken.
De directeur verklaarde (in beklag) dat er gedurende klagers kamerplaatsing geen gelegenheid was om te bellen, maar heeft dat verder niet onderbouwd. Klager heeft daarentegen betoogd dat die gelegenheid juist wel bestond, terwijl de directeur deze stelling niet heeft betwist. Onder deze omstandigheden is de beroepscommissie van oordeel dat klagers beroep gegrond dient te worden verklaard. Zij zal daarom de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €10,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €10,-.
Deze uitspraak is op 16 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. P. de Bruin, voorzitter, drs. H. Heddema en dr. T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter