Nummer R-20/6000/GA
Betreft [Klager]
Datum 18 juni 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Almelo (hierna: de directeur)
1. De procedure
[Klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege (het medeweten van) de ontvreemding van een biljartbal, ingaande op 12 oktober 2019.
De beklagcommissie bij de PI Almelo heeft op 4 februari 2020 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €25,- (KA-2019-407). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsman mr. A.J.M. Bommer in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De beoordeling
Op grond van artikel 51, eerste lid, in verbinding met artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet kan de directeur een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen indien deze betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.
Indien twee gedetineerden samen een verblijfsruimte delen, kunnen in beginsel beide gedetineerden verantwoordelijk worden gehouden voor de aanwezigheid van contrabande in de meerpersoonscel. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat een van de betreffende gedetineerden geen enkel verwijt treft. In verband daarmee is het van betekenis dat in een verslag van aantreffen van de voorwerpen op cel duidelijk wordt gerelateerd welke voorwerpen op welke plaats en onder welke eventuele nadere omstandigheden zijn aangetroffen, zodat bijvoorbeeld blijkt dat het voorwerp voor één of voor beide gedetineerden zichtbaar was of dat het voorwerp zich op een eenvoudig toegankelijke plaats bevond en dat de ontkenning van wetenschap van klager, gezien de omstandigheden, niet aannemelijk is (vgl. o.a. RSJ 10 juni 2015, 15/0374/GA).
Hoewel in de onderhavige zaak vaststaat dat klager via de intercom het personeel heeft opgeroepen om de door hem gevonden biljartbal te overhandigen, zijn er verder geen aanknopingspunten die duiden op klagers (mede)verantwoordelijkheid voor de aanwezigheid van de biljartbal op de meerpersoonscel. Naar het oordeel van de beroepscommissie is klagers verantwoordelijkheid voor het (medeweten van het) vervreemden van de biljartbal dan ook onvoldoende vast komen te staan. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 18 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
secretaris voorzitter