Nummer R-20/6093/GA
Betreft [Klager]
Datum 21 juli 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de aan zijn kleding en etenswaren ontstane schade, doordat uit de in zijn cel aanwezige sprinklerinstallatie water kwam wegens een brand in een andere cel.
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 27 januari 2020 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (VU-2019-1710 en VU-2019-1711). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. G.A.S. Maduro, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager kan zich niet verenigen met de overweging van de beklagrechter dat klager zich niet heeft beklaagd over een door of namens de directeur genomen beslissing. Feit is dat de goederen die aan klager toebehoren nat en onbruikbaar zijn geworden. De directeur heeft verzuimd adequate maatregelen te treffen om dit te voorkomen. Daarnaast heeft de directeur onvoldoende acties ondernomen om klager in dezen tegemoet te komen. Duidelijk is dat indien er geen sprake was geweest van schade, er ook geen klacht behoefde te worden ingediend. Daarnaast heeft klager eveneens geklaagd over medische klachten naar aanleiding van het incident. Gelet op het vorenstaande kan klager wel degelijk worden ontvangen in zijn klachten.
Standpunt van de directeur
De directeur persisteert bij zijn eerder ingenomen standpunt.
3. De beoordeling
Voor zover klager in beroep heeft verwezen naar de door hem ingediende klacht, die van medische aard is en eveneens verband houdt met de brand, merkt de beroepscommissie op dat deze reeds in beroep is behandeld (RSJ 28 februari 2020, R-19/5168/GM). Zij zal dit dan ook verder buiten beschouwing laten.
Ontvankelijkheid van klager in beklag
Op grond van artikel 45, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan de directeur een gedetineerde toestemming geven hem toebehorende voorwerpen, waarvan het bezit niet is verboden, in zijn verblijfsruimte te plaatsen dan wel bij zich te hebben voor zover dit zich verdraagt met de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting en de aansprakelijkheid van de directeur voor de voorwerpen. Uit artikel 45, derde lid, van de Pbw volgt voorts dat de directeur aan voornoemde toestemming voorwaarden kan verbinden die het gebruik van en de aansprakelijkheid voor deze voorwerpen kunnen betreffen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld krachtens welke de aansprakelijkheid van de directeur voor voorwerpen die een gedetineerde ingevolge het tweede lid onder zich heeft, wordt beperkt tot een bepaald bedrag.
Uit hoofdstuk 9.2. van de huisregels van de PI Vught volgt dat de gedetineerde zelf aansprakelijk is voor alle voorwerpen die hij bij zich draagt of in zijn verblijfsruimte heeft geplaatst. De directeur kan de gedetineerde toestemming verlenen voorwerpen, waarvan het bezit niet is verboden, in zijn verblijfsruimte te plaatsen dan wel bij zich te hebben. De directeur kan aan de toestemming voorwaarden verbinden die het gebruik van en de aansprakelijkheid voor deze voorwerpen kunnen betreffen. Buiten het geval van opzet of roekeloosheid, is de aansprakelijkheid van de staat voor deze voorwerpen in ieder geval beperkt tot €500,- per voorwerp, inclusief eventuele gevolgschade. De gedetineerde dient op deugdelijke wijze te kunnen aantonen dat hij schade heeft ondervonden, en dat dit aan de inrichting is te wijten. Ook is de gedetineerde verplicht dit onmiddellijk na constatering te melden aan het dienstdoende personeelslid.
Gelet op het voorgaande en op de strekking van het beklag, had klager naar het oordeel van de beroepscommissie aldus ontvangen dienen te worden in zijn beklag. De uitspraak van de beklagrechter zal derhalve worden vernietigd en klager zal alsnog ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag. De beroepscommissie zal om proceseconomische redenen als enige en hoogste instantie inhoudelijk op het beklag beslissen.
Inhoudelijke beoordeling van het beklag
Uit de stukken volgt dat in de nacht van 4 op 5 september 2019 een brand heeft plaatsgevonden in de PI Vught op cel A23 en in de woonkamer van afdeling A. Klager verbleef op dat moment in cel A8. De directeur heeft in de beklagprocedure te kennen gegeven dat de sprinklerinstallatie op klagers cel niet geactiveerd is geweest. Klager zou bij het afdelingspersoneel of het afdelingshoofd ook niet zijn teruggekomen op het feit dat zijn kleding en etenswaren beschadigd zouden zijn. Hierdoor heeft de directeur geen vervolgactie of onderzoek kunnen instellen.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is onvoldoende aannemelijk geworden dat klager schade heeft geleden door de activatie van de sprinklerinstallatie als gevolg van de ontstane brand in een andere cel en woonkamer op klagers afdeling. De beroepscommissie ziet geen reden om te twijfelen aan de inlichtingen van de directeur dat op klagers cel de sprinklerinstallatie niet is afgegaan. Daarbij komt dat klager kennelijk geen melding heeft gemaakt bij het dienstdoende personeel, zodat er op dat moment ook geen nader onderzoek kon worden verricht. Tot slot neemt de beroepscommissie in aanmerking dat klager – ook in beroep – de vermeende schade niet heeft onderbouwd. Voor zover klager schade heeft geleden, kan de directeur derhalve niet aansprakelijk worden gesteld. Het beklag zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.
Deze uitspraak is op 21 juli 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
secretaris voorzitter