Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5470/GA, 8 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:08-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/5470/GA

    

           

Betreft [Klager]

Datum 8 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het aantreffen van contrabande op zijn cel, ingaande op 7 juni 2019.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad heeft op 5 december 2019 het beklag ongegrond verklaard (PL-2019-493). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. R.A. Kaarls, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Lelystad in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

Namens de beroepscommissie is op 24 september 2020 bij de directeur de volledige beslissing inzake de disciplinaire straf opgevraagd. De reactie van de directeur is op 24 september 2020 bij het secretariaat van de RSJ binnengekomen en is ter kennisgeving aan klager en zijn raadsman toegezonden. Voorts zijn namens de beroepscommissie op 19 april 2021 bij de directeur nadere inlichtingen opgevraagd. De reactie van de directeur is op 3 mei 2021 bij het secretariaat van de RSJ binnengekomen en is aan klager en zijn raadsman toegezonden, waarbij de gelegenheid is geboden om daarop binnen een termijn van tien dagen te reageren. Van die gelegenheid is gebruik gemaakt.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Onbetwist is dat klager op 21 mei 2019 is geplaatst in cel B17, zonder dat daarbij de celinventarislijst is doorgenomen en ondertekend. Er is nimmer sprake geweest van een oplevering van de cel zoals deze behoort plaats te vinden. Tevens zijn aan klager niet de inrichtingsregels kenbaar gemaakt. De cel is evenmin schoon opgeleverd zoals bedoeld in artikel 2 van de Regeling eisen verblijfsruimte penitentiaire inrichtingen. De vorige bewoner van de cel heeft na diens vertrek uit de inrichting diverse goederen in de cel achtergelaten. Klager heeft daarop de cel schoongemaakt, opgeruimd en de oude, niet-bruikbare etenswaren weggegooid. Klager heeft de wel-bruikbare etenswaren, waaronder doosjes met hagelslag en vier gesloten boterkuipjes, bewaard. Ook heeft klager de USB-kabel bewaard. Niet juist kan zijn dat deze USB-kabel in een botervlootje zou zijn gevonden, nu deze bij het aantreffen ervan voor eenieder zichtbaar naast de handdoeken op een plank in de cel lag. Klager wist echter niet dat het bezit van deze USB-kabel niet is toegestaan, nu andere gedetineerden ook diverse elektrische apparaten op cel hebben. Onduidelijk is of het bezit van een dergelijke kabel inderdaad niet is toegestaan.

Anders dan door de directeur wordt gesteld, is klager niet gehoord over de aangetroffen goederen. Aan klager is enkel meegedeeld dat in zijn cel een oplader en een telefoon in een boterkuipje zijn gevonden. Klager heeft daarop gesteld dat hij niet bekend is met een telefoon in zijn cel. Klager heeft aangegeven dat de goederen niet door hem de cel zijn binnengebracht en dat de USB-kabel al aanwezig was ten tijde van zijn intrek en toen nota bene open en bloot op een tafel in de cel lag. De medewerker die klager naar diens cel heeft gebracht, had de USB-kabel op de tafel moeten zien liggen. Klager heeft voorts direct verzocht om na te gaan van wie de telefoon is en door wie deze zou zijn gebruikt. Aan klager zijn verder geen vragen gesteld. Bij de celinspectie is kennelijk in een boterkuipje een kleine telefoon aangetroffen. Deze telefoon is nimmer aan klager getoond. De door de vorige celbewoner achtergelaten boterkuipjes zagen er ongebruikt uit. Ook aan het gewicht van het boterkuipje was niet op te maken dat er naast boter ook andere zaken in konden worden aangetroffen. Klager kon en behoefde ook niet te weten dat er voor of op 6 juni 2019 een niet-toegestane telefoon in zijn cel aanwezig was. Klager had tussen 21 mei 2019 en 6 juni 2019 het boterkuipje niet gebruikt, temeer nu de vorige celbewoner meerdere ongeopende en ongebruikte boterkuipjes had achtergelaten.

Tijdens de mondelinge behandeling van klagers beklag heeft klager nogmaals verzocht na te gaan van wie de telefoon is geweest dan wel wie op welk moment de telefoon heeft gebruikt. De directeur heeft aangegeven dat de inrichting vanwege privacyregels geen onderzoek mag doen aan de telefoon. Dit is voor klager onbegrijpelijk. Er was verder geen reden voor klager om buiten de reguliere inrichtingstelefoon te telefoneren met derden via een ‘geheime’ telefoon. Tijdens de mondelinge behandeling is door de directeur nog gesuggereerd dat klager mogelijk de telefoon voor anderen in bewaring had genomen. Deze suggestie wordt door klager met klem verworpen.

In een aanvullende reactie d.d. 7 februari 2020 heeft klager het volgende aangevoerd. Uit de uitwerking van de uitspraak van de beklagcommissie volgen onjuiste aannames en uitgangspunten, die (kennelijk) hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de uitspraak. In de uitspraak staat onder meer het volgende onjuiste citaat opgenomen: “Ik leg u een verklaring over van gedetineerde N., de vorige celgenoot van cliënt. Deze persoon had een telefoon in bezit.” Het gaat hierbij om een verklaring van de gedetineerde die op cel B16 verbleef. Deze is nimmer de celgenoot van klager geweest, nu klager op een eenpersoonscel verbleef en gedurende zijn detentie geen celgenoot heeft gehad. Voor zover klager dit kan beoordelen, had gedetineerde N. geen telefoon in zijn bezit. Uit de verklaring van gedetineerde N. volgt duidelijk dat de vorige bewoner van cel B17 een telefoon in zijn bezit had. De verklaring van gedetineerde N. is dus van geheel andere strekking dan dat in de uitspraak van de beklagcommissie staat opgenomen. De volgende citaten zijn eveneens onjuist: “Voorts blijkt uit het dossier dat klager op de hoogte was van de aanwezigheid van de aangetroffen voorwerpen, maar dit desondanks niet heeft gemeld aan het afdelingshoofd of de directie.” en “Nu klager, ondanks het voorgaande, geen melding heeft gemaakt van de aanwezige contrabande heeft hij willens en wetens de verantwoordelijkheid voor de aangetroffen spullen aanvaard.” Klager kon geen wetenschap hebben van beide aangetroffen goederen, maar slechts van de USB-kabel. Klager heeft, in ieder geval voor de telefoon, niet willens en wetens het risico genomen dan wel aangenomen. Tot slot kon klager niet weten dat een USB-kabel als contrabande wordt aangemerkt, nu hem dat nooit is meegedeeld. Dit kan en mag klager niet worden aangerekend, ondanks het feit dat klager wel van de aanwezigheid van de USB-kabel in zijn cel wist.

In een tweede aanvullende reactie – eveneens d.d. 7 februari 2020 – wenst klager de beroepscommissie in overweging mee te geven dat binnen de PI Lelystad op afdeling C1 het toegepaste sleutelbeleid aanzienlijke risico’s voor de gedetineerden op de cellen op deze afdeling met zich meebrengt en dat deze (toch forse) risico’s niet zomaar en zonder meer op de gedetineerden van deze afdeling kunnen worden afgeschoven dan wel aan hen kunnen worden toegerekend.

In reactie op de nader opgevraagde inlichtingen bij de directeur d.d. 5 mei 2021 voert klager aan dat hij ruim een week na binnenkomst in de PI Lelystad een intakegesprek heeft gehad. Hierbij zijn USB-kabels noch telefoons aan de orde gekomen. De huisregels zijn aan klager niet bij de intake uitgereikt, maar pas dagen later. Klager had eveneens al eerder een celinspectie gehad, waarbij de USB-kabel open en bloot op de tafel of in een kastje lag en daarvan is toen niets gezegd.

 

Standpunt van de directeur

Hoewel de directeur geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om op het beroep te reageren, volgt uit de door de beroepscommissie nader opgevraagde inlichtingen bij de directeur het volgende.

Gelet op het tijdsverloop valt niet meer te achterhalen waarom er geen inventarisatielijst met klager is doorgenomen en ondertekend en waarom de cel niet schoon was opgeleverd. Aan klager is tijdens het intakegesprek en middels de huisregels bekend gemaakt wat hij qua inventaris op zijn cel mag hebben. Iedere gedetineerde moet redelijkerwijs kunnen begrijpen dat een USB-kabel niet is toegestaan op cel. Klager had de aanwezigheid van de USB-kabel moeten melden bij het personeel. De telefoon is opgestuurd naar het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (het GRIP), maar is niet onderzocht. Er is geen nader onderzoek gedaan naar de overgelegde verklaring van gedetineerde N.

 

3. De beoordeling

Ten aanzien van hetgeen door klager is aangevoerd over het sleutelbeleid, merkt de beroepscommissie op dat dit buiten de reikwijdte van het beklag valt. De beroepscommissie zal dit daarom buiten beschouwing laten.

Een gedetineerde kan ingevolge artikel 51, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw)  niet worden gestraft voor feiten als bedoeld in artikel 50, eerste lid Pbw, indien hij daarvoor niet verantwoordelijk kan worden gesteld. De beroepscommissie stelt voorop dat een gedetineerde in beginsel verantwoordelijk kan worden gehouden voor de in zijn cel aangetroffen contrabande en dat de vondst van contrabande aanleiding kan zijn voor het opleggen van een disciplinaire straf. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat de gedetineerde geen enkel verwijt treft.

Uit artikel 2.2 van de huisregels van de PI Lelystad volgt dat bij binnenkomst de inventaris van de verblijfsruimte, waar de gedetineerde zal verblijven, door de desbetreffende gedetineerde en een medewerker van de inrichting wordt gecontroleerd. Daarna ondertekenen deze beiden de inventarisatielijst.

Uit het verweerschrift van de directeur in de beklagprocedure volgt dat bij klagers plaatsing in de cel in kwestie geen inventarisatielijst met klager is doorgenomen en ondertekend. Nu deze standaardprocedure niet is doorlopen, valt niet uit te sluiten dat op het moment dat klager in de cel werd geplaatst, de USB-kabel op een tafel heeft gelegen en dat er onder andere boterkuipjes – waarbij er in één een telefoon heeft gezeten – door de vorige celbewoner zijn achtergelaten. De door klager afgelegde verklaringen inzake zowel de USB-kabel als de telefoon worden door de beroepscommissie op voorhand niet onaannemelijk geacht. Daarbij neemt de beroepscommissie ten aanzien van de telefoon tevens in aanmerking dat naar (de gebruiker van) de telefoon – los van het opsturen ervan naar het GRIP – en de overgelegde verklaring van de gedetineerde N. geen nader onderzoek is gedaan.

Het is aan de inrichting om ervoor te zorgen dat op een later moment geen discussie ontstaat over wat er in de cel lag op het moment dat klager daarin werd geplaatst. Daarvoor dient nu juist de inventarisatielijst. Nu die er niet is, is onduidelijk op welk moment de gewraakte spullen in de cel zijn gekomen. Onder deze omstandigheden kan klager niet verantwoordelijk worden gehouden voor de op zijn cel aangetroffen voorwerpen. De gevolgen van de nalatigheid van de inrichting op dit punt moeten vervolgens niet op klager worden afgewenteld.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €105,- (14 dagen maal €7,50 per dag).

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €105,-.

 

 

Deze uitspraak is op 8 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven