Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21187/GB, 2 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:02-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/21187/GB

                       

Betreft [Klager]

Datum 2 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

 

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 23 april 2021 afgewezen.

 

Klagers raadsman, mr. M. Broere, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Verweerder meent dat klager geen geschikte kandidaat is voor het (basis-)PP, hetgeen is gebaseerd op de adviezen van de politie en de vrijhedencommissie (VC), alsmede het vermeende grensoverschrijdende gedrag van klager tijdens een incident met het Interne Bijstandsteam (IBT).

 

Het negatieve advies van de politie zou zijn gelegen in de omstandigheid dat klager een onstabiele thuissituatie zou hebben. Klager heeft geen onstabiele thuissituatie; integendeel. Thuis wacht zijn partner op hem, die juist in haar schrijven (waarvan een e-mailbericht in beroep is overgelegd) onderstreept dat zij klager thuis hard nodig heeft. Klager weet overigens dat er tijdens zijn strafonderbreking een foutieve/valse melding aan zijn adres is gedaan bij de politie. Mogelijk dat het oordeel van de politie daarop is gebaseerd. Klager kan daarop reageren door te stellen dat er, toen de politie aanwezig was, op geen enkele manier is gebleken dat er strubbelingen zouden zijn geweest bij hem thuis.

 

Op geen enkele manier wordt onderbouwd op wat voor manier er inzet van de politie nodig zou zijn geweest en waarom een zorgmelding is opgemaakt. De zorgmelding zal vermoedelijk zijn opgemaakt louter op basis van de melding die is gedaan. Veel interessanter is wat de politie bij aankomst heeft aangetroffen. Klager blijft immers bij het standpunt dat er niets aan de hand was. Dit wordt aan de hand van het advies van de politie in zijn geheel niet weerlegd. Hierbij moet worden benadrukt dat er ook op geen enkele manier strafvervolging heeft plaatsgevonden. Daarnaast is volstrekt onduidelijk of de partner van klager op 28 januari 2020 of 2021 naar het politiebureau is gegaan. Daarbij mag nog worden gewezen op het feit dat de reclassering het risico op recidive als laag inschat en daarmee de vermeende instabiele thuissituatie weerspreekt.

 

Ook in de overige stukken wordt onvoldoende onderbouwd dat de thuissituatie ongeschikt zou zijn. Dat de zus van klager met een lifehammer voor de deur zou hebben gestaan – hetgeen ook op geen enkele wijze wordt onderbouwd – kan klager niet worden aangerekend. De geuite zorgen van klagers partner worden evenmin geconcretiseerd. Het staat ook haaks op het feit dat de bewoner van het adres (lees: de partner van klager) akkoord is met zijn fasering aldaar. Op basis van het voorgaande kan niet de conclusie worden getrokken dat er sprake zou zijn van een onstabiele thuissituatie en dat klager daarom niet zou mogen faseren, met name omdat dit wordt tegengesproken door klager zelf en zijn partner.

 

De VC adviseert negatief vanwege eerdere, kennelijk slechte, ervaringen tijdens klagers strafonderbreking. Waar die ervaringen uit zouden bestaan, wordt niet duidelijk. Klager heeft zich netjes en tijdig bij de inrichting gemeld en er zijn gedurende de strafonderbreking geen incidenten voorgevallen die de negatieve ervaringen zouden kunnen onderbouwen. Het zou kunnen dat het negatieve advies van de VC is gelegen in het incident dat zou hebben plaatsgevonden, waarbij wordt gesteld dat klager zich grensoverschrijdend zou hebben gedragen. Er wordt gesteld dat klager bij een celinspectie op 14 april 2021 fysiek geweld heeft gebruikt, namelijk dat hij, terwijl reeds geboeid, zich ging verzetten, nadat zijn celgenoot zich ook had verzet. Dit wordt door klager ten stelligste ontkend. Klager heeft een duw gekregen, nadat er trammelant was met zijn celgenoot. Klager heeft geprobeerd op zijn benen te blijven staan. Niet meer of minder, nu klager zich juist coöperatief heeft opgesteld. Op geen enkele manier heeft klager het werk van de personeelsleden van de Penitentiaire Inrichting (PI) Middelburg belemmerd, laat staan onveilig gemaakt. Klager heeft naderhand gesproken met personeelsleden en gezegd dat hij het vervelend vindt dat de situatie zo uit de hand is gelopen, maar hij heeft daarbij geenszins willen erkennen daadwerkelijk fysiek agressief te hebben gehandeld. Klager heeft naar aanleiding van het incident vier dagen in een strafcel moeten verblijven. Daarnaast is klager naar aanleiding hiervan gedegradeerd naar het basisprogramma. Tegen deze beslissing is beklag bij de beklagcommissie ingediend.

 

Klager heeft een groot belang bij deelname aan een PP. Dit belang wordt door verweerder ook erkend. Klager heeft zelf in een uitgebreide motivatiebrief zijn belang reeds toegelicht, welke brief in beroep is overgelegd. Daarnaast moet worden opgemerkt dat klager welhaast vermoedt dat er een soort persoonlijke vete ten opzichte van hem gaande is, die zijn fasering onmogelijk maakt. Klager heeft vernomen dat hij in april 2020 al had mogen faseren. Hier is de casemanager van klager op aangesproken, die vervolgens stelt dat klager niet op de wachtlijst voor de Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting is gezet, omdat er grote wachtlijsten zouden zijn ontstaan. Het lijkt erop dat vanuit de PI Middelburg wordt getracht te voorkomen dat klager faseert om mogelijk het eigen falen te verdoezelen. Voor de goede orde wil klager nog benadrukken dat hij verder in de PI Middelburg van onbesproken gedrag was. Alleen het incident van 14 april 2021 was een smet op het blazoen van klager. Dit is echter ten onrechte, zoals hiervoor is betoogd.

 

Standpunt van verweerder

Voor zover klager betoogt dat er geen sprake is van een instabiele thuissituatie, verwijst verweerder naar het negatieve advies van de politie. Verweerder deelt de zorgen van de politie ten aanzien van de kinderen. Gedurende een PP is de directeur van de inrichting verantwoordelijk voor het doen en laten van klager en het belang en de veiligheid van de kinderen staat voorop. Dat de partner van klager nu een korte boodschap schrijft die niet strookt met eerdere berichtgeving, geeft geen vertrouwen dat er niets mis kan gaan. Klager voert aan dat er tijdens de strafonderbreking niets is misgegaan. Nu de politie ter plaatse heeft moeten komen en er een zorgmelding is opgemaakt, geeft dat voldoende aanleiding om aan te nemen dat er toen wel degelijk sprake is geweest van een zorgelijke situatie.

 

Voorts is klager van oordeel dat hij geen grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond bij de celinspectie van 14 april 2021. De schriftelijke mededeling inzake de opgelegde disciplinaire straf en de daaropvolgende beslissing om klager te degraderen, geven wel degelijk aan dat klager fysiek geweld heeft gebruikt jegens het personeel. Dat er sprake is van een vete richting klager lijkt, gezien al het voorgaande, een onterechte conclusie. Een gedetineerde kan alleen deelnemen aan een PP indien er vertrouwen is dat de gedetineerde zich zal houden aan de afspraken die er gemaakt worden in het kader van dat traject. Gezien klagers voorgeschiedenis en zijn recente handelen, ontbreekt dat vertrouwen.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 10 december 2019 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van tien maanden met aftrek, wegens brandstichting. Thans ondergaat hij de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 6 juni 2021.

 

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres;

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

 

Klagers verzoek is afgewezen, omdat verweerder klager geen geschikte kandidaat acht voor deelname aan een PP, gelet op de uitgebrachte adviezen en het door klager recent getoonde grensoverschrijdende gedrag.

 

Uit het selectieadvies en het advies van de politie volgt dat aan klager van 1 juli 2020 tot 31 oktober 2020 strafonderbreking is verleend, wegens zijn thuissituatie. Tijdens de strafonderbreking heeft er in oktober 2020 een incident plaatsgevonden in de relationele sfeer. Hierbij is de politie ter plaatse geweest en is er een zorgmelding opgemaakt. Op 28 januari 2020 of 2021 (opmerking beroepscommissie: uit de stukken is niet met zekerheid vast te stellen welk jaartal het betreft) is de partner van klager naar het politiebureau gegaan, nu zij zich ernstig zorgen maakt. Ze zou de relatie met klager willen beëindigen en tevens zou de zus van klager met een lifehammer voor de deur hebben gestaan. De beroepscommissie merkt daarbij op dat er – in tegenstelling tot het voorgaande – uit het e-mailbericht van klaagsters partner d.d. 7 april 2021 volgt dat zij en de kinderen uitkijken naar klagers terugkeer naar het gezin. De politie maakt zich vooral zorgen om de veiligheid van de kinderen en adviseert daarom dringend negatief inzake het verblijf van klager op het verlof- en tevens woonadres bij zijn partner en kinderen.

 

Het multidisciplinair overleg adviseert negatief inzake klagers deelname aan een PP, omdat er onvoldoende vertrouwen is ten aanzien van klagers verblijf op het verlofadres. De VC geeft aan dat er duidelijke risico’s bekend zijn met betrekking tot klagers relatie, hetgeen ook naar voren is gekomen tijdens een eerdere strafonderbreking. De zorgen rondom klagers terugkeer zijn ook nu nog groot, in die mate dat er inmiddels wordt ingezet op een gerichte begeleiding van klagers terugkeer naar zijn gezin. Er is geen vertrouwen dat klagers deelname aan een PP probleemloos zal verlopen.

 

Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat er een zorgelijke situatie bestaat ten aanzien van het verblijfadres waar klager gedurende het PP wil verblijven. Dat leidt tot de conclusie dat er geen sprake is van een aanvaardbaar verblijfadres, zoals bedoeld in artikel 7, derde lid, aanhef en onder e, van de Pm. De bestreden beslissing kan reeds daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

Voor zover klager zich heeft beklaagd over het niet voortvarend handelen van de inrichting c.q. de casemanager inzake zijn detentiefasering, merkt de beroepscommissie (ten overvloede) op dat het op klagers weg had gelegen om hiertegen beklag in te stellen bij de beklagcommissie (zie bijvoorbeeld RSJ 29 juni 2020, R-19/5335/GA).

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 2 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven