Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7787/GA, 29 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:29-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7787/GA

               

Betreft [klager]

Datum 29 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat de invoer van zijn kleding voor de tweede keer is geweigerd door het BAD terwijl het afdelingshoofd toestemming had gegeven.

 

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft op 7 augustus 2020 het beklag ongegrond verklaard (IJ-2020-000452). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

 

Klagers raadsvrouw, mr. S. van Minderhout, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

Klager, zijn raadsman mr. R.B.M. Poppelaars en de directeur van de PI Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op de digitale zitting van 22 april 2021 te worden gehoord. De raadsman van klager heeft aan de secretaris bericht dat hij door omstandigheden niet aanwezig kan zijn bij de behandeling van de zaak en dat de zaak op de stukken kan worden afgedaan. De juridisch adviseur van de PI Krimpen aan den IJssel, mevrouw […], heeft namens de directie telefonisch ingestemd met afdoening van de zaak op de stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft kleding willen laten invoeren. De persoon die de kleding kwam brengen is door het BAD weggestuurd en aan klager is meegedeeld dat hij eerst toestemming aan het afdelingshoofd moest vragen. Dat heeft klager vervolgens gedaan. Uit de brief van klager van 3 mei 2020 volgt dat hij bij zijn verzoek heeft aangegeven dat de kleding die hij had te klein was geworden en hij daarom nieuwe kleding wilde invoeren. Het verzoek om kleding in te voeren is toegewezen en de persoon is wederom uit Vlissingen gekomen om de kleding in te voeren. Helaas is toen ook de kleding geweigerd. De persoon die de kleding kwam brengen is twee keer voor niets naar Krimpen aan den IJssel gereden. Dat is dus twee keer voor niets reizen, hiervoor kosten maken en vrij van werk nemen. Uit het verweerschrift van de directeur van 14 juli 2020 volgt dat er vanwege de maatregelen tegen het coronavirus op 23 maart 2020 een maatregel ten aanzien van de invoer van kleding is getroffen. De regel was dat een kledingwissel alleen was toegestaan om in- en uitgevoerd te worden (buiten de eerste invoer). Voorts volgt uit dit verweerschrift dat toestemming was gegeven om tot aan de maximaal toegestane hoeveelheid kleding in te voeren en volgens het BAD zou klager al aan zijn maximum hebben gezeten. Volgens de alleensprekende beklagrechter was niet althans onvoldoende duidelijk dat het zou gaan om een kledingwissel en niet slechts de invoer van kleding. Klager betwist dit. Uit zijn brief van 3 mei 2020 volgt juist dat het gaat om een kledingwissel. Immers, klager wilde nieuwe passende kleding invoeren omdat de oude kleding hem niet meer paste. Klager stelt dat hij ook kleding voor uitvoer heeft aangeboden zodat nieuwe kleding kon worden ingevoerd. Het is onduidelijk waarom die kleding niet is uitgevoerd. Als de andere kleding uitgevoerd was, had de invoer niet geweigerd moeten worden omdat klager dan niet het toegestane maximum aan kleding zou hebben gehad. Het is dan ook onredelijk dat de invoer/wissel van de nieuwe kleding is geweigerd. Klager stelt dat hij uiteindelijk pas maanden later nieuwe kleding heeft kunnen laten invoeren. Bij de stukken van de beklagcommissie zijn e-mails van het afdelingshoofd en een medewerker van het BAD gevoegd. In deze e-mails wordt aangegeven dat wordt vermoed dat klager via een andere gedetineerde heeft geprobeerd kleding te laten invoeren. Klager betwist dit en stelt dat hij enkel een andere gedetineerde heeft willen helpen met de invoer van zijn kleding, omdat die gedetineerde niet wist hoe dit moest. Er wordt in deze e-mails voorts verwezen naar een invoerlijst/brief die onduidelijk zou zijn en waar vraagtekens bij worden geplaatst maar deze brief/lijst is niet bij de stukken gevoegd. De beroepscommissie wordt verzocht deze brief/invoerlijst op te vragen zodat hierover een nader standpunt kan worden ingenomen. De beslissing van 7 augustus 2020 is dan ook op onjuiste gronden genomen. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft in beroep gepersisteerd bij het verweer op de klacht.

 

3. De beoordeling

In de schriftelijke inlichtingen van de directeur staat vermeld dat er vanwege de coronacrisis verschillende maatregelen zijn getroffen. In een memo van 23 maart 2020 is onder meer aan de gedetineerden te kennen gegeven dat alleen kledingwissel is toegestaan om in- en uitgevoerd te worden (buiten de eerste invoer). Na 27 maart 2020 kan alleen kleding worden ingevoerd mits noodzakelijk. Uitzonderingen op deze regel kunnen overlegd worden met het afdelingshoofd. Navraag bij het afdelingshoofd heeft doen blijken dat zij aan klager toestemming heeft gegeven om tot aan het toegestane maximum kleding in te voeren. Navraag bij de BAD-afdeling heeft doen blijken dat klager al aan zijn maximum zat, om welke reden de BAD-afdeling zijn invoer heeft geweigerd.

 

Bij de stukken bevindt zich een e-mailbericht van 30 april 2020 van het afdelingshoofd aan het BAD en een personeelslid, met als onderwerp ‘toestemming invoer’. Daarin staat onder meer vermeld dat er miscommunicatie was over het inleveren van het aanvraagformulier van klager, welk formulier in het ongerede was geraakt. Klager heeft een nieuw formulier ingevuld en een personeelslid heeft deze casus die dag besproken met het BAD. Het formulier van klager, waarop kleding staat vermeld, is door het personeel nagekeken. Een personeelslid zou het ingevulde formulier naar het BAD brengen, zodat de invoer de volgende dag door zijn familie naar de inrichting kon worden gebracht. Daarna staat in het e-mailbericht vermeld dat klager toestemming wordt gegeven om deze week (vóór 3 mei) tot aan het toegestane maximum kleding in te voeren. Zijn familie komt uit Vlissingen, dus het is niet wenselijk dat zij de gehele afstand afleggen om weer teruggestuurd te worden, aldus het afdelingshoofd in het e-mailbericht. In een e-mailbericht van 2 juni 2020 van een personeelslid met betrekking tot de klacht van klager staat onder meer vermeld dat bij hen niets bekend was van ‘kleding te klein of weggegooid’. Klager heeft tijdens de zitting van de beklagrechter verklaard dat hij duidelijk heeft gevraagd om zijn kleding te mogen wisselen en dat personeelsleden daarvan op de hoogte waren. Volgens de directie was er sprake van een misverstand van de zijde van klager en zat hij al aan het maximum van het toegestane aantal kleding.

 

De beroepscommissie stelt vast dat de aangevoerde omstandigheid dat klager heeft gevraagd om kleding te wisselen geen bevestiging vindt in de stukken, maar dat het op basis van het dossier onduidelijk is hoe de communicatie tussen klager en het personeel precies is verlopen en in hoeverre het misverstand aan klager is toe te rekenen. De beroepscommissie acht het, vooral gelet op de aan klager gedane mededelingen en de toestemming tot het invoeren van kleding in het e-mailbericht van 30 april 2020, voorstelbaar dat het voor klager niet duidelijk was dat de invoer van zijn kleding voor de tweede keer zou worden geweigerd. Klager had immers, zoals hem door het personeel was geadviseerd, toestemming gevraagd aan het afdelingshoofd, welke toestemming hij vervolgens heeft gekregen. Klager verkeerde aldus terecht in de veronderstelling dat hij die toestemming had gekregen en dat het daarmee geregeld was. De beroepscommissie is van oordeel dat gelet op het voorgaande de (tweede) weigering om de invoer van zijn kleding toe te staan in dit geval en onder deze omstandigheden als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt.

 

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen en zal deze vaststellen op €25,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €25,-.

 

Deze uitspraak is op 29 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. E. Dinjens, voorzitter, mr. J.B. Oreel en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven