Nummer R-20/7908/GA
Betreft [klager]
Datum 23 juli 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het negeren van de aanwijzingen van het personeel en omdat hij een medegedetineerde een duw heeft gegeven, ingaande op 12 juni 2020.
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft op 17 augustus 2020 het beklag ongegrond verklaard (IJ-2020-000607). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. P.A.J. van Putten, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft in deze zaak aanvankelijk aan partijen laten weten dat zij in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt ter zitting naar voren te brengen. Klagers raadsman heeft te kennen gegeven dat klager en hij niet hoeven te worden gehoord. Hij heeft verzocht de zaak alsnog schriftelijk af te doen. De directie van de PI Krimpen aan den IJssel heeft desgevraagd ingestemd met schriftelijke afdoening van de zaak. De partijen zijn daarna in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunten (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager werd als eerste geduwd. Hij heeft zich moeten verdedigen door de medegedetineerde terug te duwen. De bewaarder die dit zag gebeuren heeft hierop niet ingegrepen en ook niet gevraagd wat er aan de hand was. Klager is ook door deze bewaarder geduwd. Deze gang van zaken zorgde ervoor dat klager zich door zowel de medegedetineerde als de bewaarder uitgelokt voelde. Klager wilde bellen met een telefoon die naar zijn mening op dat moment vrij was. Nadat klager door een medegedetineerde werd aangesproken over de gang van zaken met betrekking tot deze telefoon, werd klager door deze medegedetineerde als eerste geduwd. Doordat klager zich moest verdedigen tegen de duw van de medegedetineerde, heeft hij niet de orde, rust en veiligheid in de inrichting ernstig verstoord. Klager is dan ook van mening dat de disciplinaire straf hem ten onrechte is opgelegd. De beklagcommissie had de klacht gegrond moeten verklaren en klager compensatie dienen te bieden.
Standpunt van de directeur
De directeur persisteert bij hetgeen in beklag aan gronden is aangevoerd en sluit zich voor het overige aan bij de uitspraak van beklagrechter.
3. De beoordeling
Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd vanwege het negeren van aanwijzingen van het personeel en omdat hij een medegedetineerde een duw heeft gegeven. Klager stelt dat hij als eerste werd geduwd door de medegedetineerde en dat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging.
Op grond van artikel 51, vijfde lid in verbinding met artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan geen straf worden opgelegd als de gedetineerde niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Een beroep op noodweer kan slagen als de gedetineerde handelt uit noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Uit het schriftelijk verslag over het incident blijkt het volgende. Er was een discussie ontstaan met klager omdat hij voordrong bij de telefoon. Nadat een medegedetineerde hem daarop aansprak, duwde klager de medegedetineerde weg. De rapporteur die erbij stond heeft klager gezegd dat de medegedetineerde al langer stond te wachten en dat hij op zijn beurt moet wachten. Omdat klager toen toch wilde bellen, terwijl zij in gesprek waren, heeft de rapporteur met een hand op zijn schouder hem erop attent gemaakt dat ze in gesprek waren en dat hij nu niet mocht bellen. De reactie van klager was: ”raak me niet aan”. Hierna wilde klager weer een poging doen om toch te bellen. Weer maakte de rapporteur klager duidelijk met een hand op zijn schouder dat ze in gesprek waren en hij niet aan de beurt was en moest stoppen met bellen. Opnieuw zei klager dat de rapporteur hem niet moest aanraken en dat hij hem anders op zijn gezicht zou slaan. De rapporteur heeft hem medegedeeld dat dat geen goed idee was en dat hij dat niet moest doen. Opnieuw deed klager een poging om te bellen. De rapporteur heeft hem gevraagd of hij zeker wist of hij ging bellen, waarop klager antwoordde met ‘zeker weten’. De rapporteur heeft toen alarm gedrukt omdat de situatie escaleerde en omdat er veel gedetineerden van de afdeling zich ermee bemoeiden.
De beroepscommissie is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat klager uit zelfverdediging heeft gehandeld. De beroepscommissie neemt daarbij in aanmerking dat de aangevoerde omstandigheid dat klager als eerste werd geduwd, niet door het personeel is waargenomen. Het dossier bevat verder geen aanknopingspunten dat het incident is verlopen zoals klager stelt. De beroepscommissie ziet onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de gang van zaken zoals beschreven in het schriftelijk verslag, zoals hierboven is beschreven. De beroepscommissie is van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van de beschreven gedragingen, de opgelegde disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Op grond van de landelijke sanctiekaart 2019 kan bij ernstige bedreiging en het toepassen van geweld tegen medegedetineerden een maximale straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel worden opgelegd. Voor het weigeren van een opdracht van het personeel en verbale agressie volgt uit de richtlijn een corrigerend gesprek en een waarschuwing en kan een straf van maximaal drie dagen eigen cel worden opgelegd. Gelet daarop, acht de beroepscommissie de hoogte van de opgelegde straf niet disproportioneel.
Gelet op het voorgaande kan hetgeen in beroep is aangevoerd naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal worden bevestigd, met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 23 juli 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. E. Dinjens, voorzitter, mr. J.B. Oreel en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
secretaris voorzitter