nummer: 07/1064/GA
betreft: [klager] datum: 24 juli 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van het huis van bewaring/ISD (h.v.b./ISD) Haaglanden te Den Haag,
gericht tegen een uitspraak van 5 april 2007 van de beklagcommissie bij voormeld h.v.b./ISD, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 9 juli 2007, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. B.G.M.C. Peters, en [...], unit-directeur van voormeld h.v.b./ISD.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van drie dagen, in verband met de eigen veiligheid, wegens het waarschijnlijk inslikken van contrabande.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager een tegemoetkoming toegekend van
€ 30,=.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur heeft zelf met de betreffende personeelsleden gesproken. Deze personen staan tijdens het bezoek achter een zogenaamde doorzichtspiegel
en houden van daaruit toezicht. De gedetineerden kunnen hen niet zien. Gerapporteerd werd dat er iets aan klager werd overgedragen en dat klager dit onmiddellijk in zijn mond stak. In dit geval is besloten om geen disciplinaire straf maar een
ordemaatregel op te leggen. Het was immers niet duidelijk geworden wat de aard was van de betreffende contrabande. Daarom is klager, mede voor zijn eigen veiligheid, in afzondering geplaatst. Omdat de afzonderingscellen geen zeefinrichting voor de
ontlasting hebben, is niet met zekerheid kunnen worden vastgesteld of en zo ja wat klager had ingeslikt. Op aanwijzing van de medische dienst is na ruim twee dagen besloten de ordemaatregel op te heffen. Het gevaar voor de veiligheid van klager was
toen
geen reden meer hem nog langer in afzondering te houden.
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager had op dinsdag 27 februari 2007 bezoek van zijn vriendin, zijn kind en een vriend van klager. Zij zaten tegenover klager terwijl zijn kind op tafel zat. De medewerkers van de inrichting, die toezicht houden, zaten een meter of tien van klager
vandaan. Klager werd al vrij snel na aanvang van het bezoek naar een afzonderingscel gebracht. Een medewerker van de inrichting zei dat klager drugs zou hebben ingeslikt. Klager heeft dat niet gedaan. Die medewerker zou iets dergelijks ook nooit hebben
kunnen zien. Hij keek immers op de rug van klager. Klager is vervolgens overgebracht naar de afzonderingscel en daar is hij gevisiteerd. Bij hem is toen geen contrabande aangetroffen. De daaropvolgende ochtend heeft de directeur het verslag
afgehandeld.
Klager heeft toen gedurende drie volle dagen in afzondering verbleven. Hij is, buiten de visitatie, verder niet gecontroleerd.
Klager is van mening dat er onvoldoende aanwijzingen waren om in redelijkheid aan hem deze ordemaatregel op te leggen.
3. De beoordeling
Door de directeur is aangevoerd dat door toezichthoudend personeel van de inrichting zou zijn waargenomen dat klager contrabande in ontvangst zou hebben genomen en zou hebben ingeslikt. Die stelling van de directeur is evenwel onvoldoende feitelijk
onderbouwd. Met name ontbreken op schrift gestelde verklaringen van de personeelsleden die een en ander zouden hebben waargenomen. Gelet daarop kan hetgeen in beroep is aangevoerd – voor zover één en ander al is komen vast te staan – niet leiden tot
een
ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, L. Diepenhorst en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 24 juli 2007
secretaris voorzitter