Nummer R-19/5261/GA
Betreft [klager]
Datum 21 mei 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het bezit van een handelshoeveelheid (36,95 gram) softdrugs en 1,1 gram harddrugs, ingaande op 5 oktober 2018.
De beklagcommissie bij het Justitieel Complex (JC) Zaanstad heeft op 13 november 2019 de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard, namelijk voor zover de directeur aan de strafoplegging het bezit van harddrugs ten grondslag heeft gelegd. De beroepscommissie begrijpt dat het beklag ten aanzien van de strafoplegging voor zover hieraan het bezit van softdrugs ten grondslag is gelegd, ongegrond is verklaard. Aan klager wordt geen tegemoetkoming toegekend. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd (ZS-JH-2018-702).
Klagers raadsman, mr. M.L. van Gaalen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Het beroep is gericht tegen de gedeeltelijke ongegrondverklaring en het niet toekennen van een tegemoetkoming ten aanzien van de gedeeltelijke gegrondverklaring.
De beroepscommissie heeft klagers raadsman en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het JC Zaanstad, gehoord op de zitting van 3 september 2020 in het JC Zaanstad. Klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, is niet ter zitting verschenen. Als toehoorder was […], medewerker bij de RSJ, aanwezig.
Ter zitting van de beroepscommissie heeft de directeur stukken overgelegd. Klager en zijn raadsman zijn na de zitting in de gelegenheid gesteld hierop schriftelijk te reageren.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De bestreden beslissing is eerst op 10 oktober 2018 uitgereikt aangezien hierop staat dat: “met handtekening uitgereikt op 10/10 + 10:30 door wachtcommandant”. De beschikking is niet onverwijld en daarmee niet tijdig uitgereikt. Onverwijlde uitreiking van de beschikking dient ertoe klager te informeren over de aanleiding van de disciplinaire straf. Verder betwist klager dat sprake is geweest van hasj en/of cocaïne. Ook betwist hij de gestelde hoeveelheid van de aangetroffen contrabande. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat dat is vastgesteld. Uit het schriftelijk verslag blijkt niet dat de rapporteur zelf heeft vastgesteld, of heeft gezien dat werd vastgesteld, om welke stoffen het gaat en wat het gewicht hiervan is. Ook is nergens vastgelegd dat klager zou hebben toegegeven dat het om soft- en harddrugs ging en dat hij de intentie had deze in te voeren. De enige die hierover iets kan aangeven, is de directeur die klager heeft gehoord. Ter zitting van de beklag- en beroepscommissie is een andere directeur verschenen en weer een andere directeur heeft de reactie op het klaagschrift opgesteld. Klager beschikt nu pas over de stukken, waardoor dit eerst in beroep wordt aangevoerd. Voorts is niet gemotiveerd waarom de maximale disciplinaire straf is opgelegd, zodat de beslissing in strijd is met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Gelet op het voorgaande concludeert klager dat de disciplinaire straf buitensporig en onvoldoende gemotiveerd is. Er wordt verzocht om het toekennen van een tegemoetkoming voor de veertien dagen die klager in een strafcel heeft verbleven.
Standpunt van de directeur
Op 5 oktober 2018 is de beschikking, zonder handtekening, uitgereikt aan klager. Op 10 oktober 2018 is dit gebrek hersteld en is de beschikking inclusief handtekening uitgereikt. De directeur die de beschikking heeft ondertekend, heeft klager voorafgaand aan de strafoplegging gehoord. Tijdens het bezoekuur heeft het personeel waargenomen dat een overdracht plaatsvond tussen klager en zijn bezoeker. Toen klager opstond, viel een pakketje op de grond. Vervolgens is na visitatie nog een pakketje bij klager aangetroffen. Na het wegen en testen bleken de pakketjes 36,95 gram hasj en 1,1 gram cocaïne te bevatten. Tijdens het hoorgesprek met de (toenmalige) directeur heeft klager toegegeven dat hij softdrugs wilde invoeren. Klager betwist dat het zou gaan om harddrugs. Het aantreffen van een handelshoeveelheid softdrugs is al voldoende om de bestreden beslissing te kunnen opleggen. De aangetroffen contrabande is getest, maar de directeur beschikt niet meer over de testresultaten. Aangezien een handelshoeveelheid contrabande is aangetroffen, is aangifte gedaan en zijn de bewijsmaterialen, waaronder het testrapport en de contrabande zelf, overgedragen aan de politie. Deze rapporten zijn niet meer terug te halen en er zijn geen kopieën gemaakt. Hoewel de bewijsstukken inmiddels niet meer beschikbaar zijn, beschikte de directeur er wel over ten tijde van de strafoplegging. Ter zitting van de beroepscommissie heeft de directeur een overdrachtsformulier aan de politie overgelegd. Dit overdrachtsformulier heeft de directeur ook ter zitting van de beklagcommissie overhandigd. Klagers bezoeker is voor dit feit door de rechtbank veroordeeld. Deze informatie ten aanzien van de veroordeling van klagers bezoeker wordt nu eerst in beroep aangevoerd, omdat de politie en het OM niet eerder wilden meewerken aan het verschaffen van deze informatie. Alle andere onderliggende stukken waren ten tijde van de behandeling van de klacht bij de beklagcommissie al beschikbaar.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 58, eerste lid, in verbinding met artikel 57, eerste lid, onder k, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) geeft de directeur de gedetineerde van de oplegging van een disciplinaire straf, bedoeld in artikel 51 van de Pbw, onverwijld schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling. Uit de beschikking komt naar voren dat de disciplinaire straf is ingegaan op 5 oktober 2018 om 13:00 uur. Naar het oordeel van de beroepscommissie is in beroep aannemelijk geworden dat de niet ondertekende beschikking op 5 oktober 2018 om 21:45 uur is uitgereikt. Op 10 oktober 2018 is omstreeks 10:30 uur de ondertekende beschikking uitgereikt. Daarmee is niet voldaan aan voornoemde formele vereisten van de Pbw zodat het beroep en beklag ten aanzien van de disciplinaire straf wegens het bezit van softdrugs reeds hierom gegrond moeten worden verklaard.
Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie dat voldoende is vast komen te staan dat klager betrokken is geweest bij de invoer en/of het in bezit hebben van contrabande in de inrichting. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat het personeel tijdens klagers bezoekmoment via de camera een overdracht tussen de bezoeker van klager en klager had waargenomen. Hierop is een medewerker naar klager toegegaan en deze zag dat klager met zijn hand in zijn broek iets probeerde te verbergen. Hierop is het bezoek beëindigd. Toen klager opstond, viel een pakketje uit zijn broek. Vervolgens heeft het personeel klager gevisiteerd waarbij een tweede pakketje is aangetroffen. De inhoud hiervan is gewogen en getest en uit de test is naar voren gekomen dat het 36,95 gram hasj betrof. De bezoeker is na een nacontrole door medewerkers van de inrichting overgedragen aan de politie. Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is de beroepscommissie van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat klager contrabande heeft ingevoerd en/of in bezit heeft gehad in de inrichting én dat sprake is geweest van softdrugs. Dat van de testrapporten geen kopieën zijn gemaakt alvorens deze werden meegegeven aan de politie is weinig gelukkig, dit maakt echter in dit geval niet dat klager wordt gevolgd in zijn betwisting van de substantie (hasj) en het gewicht (daarvan). Gelet op het voorgaande kon de directeur in redelijkheid en billijkheid beslissen om hiervoor een disciplinaire straf op te leggen, die niet in strijd is met het landelijk sanctiebeleid en daarom niet nader behoefde te worden gemotiveerd. De beroepscommissie zal daarom in zoverre geen tegemoetkoming toekennen.
Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van het niet toekennen van een tegemoetkoming voor zover de disciplinaire straf is opgelegd wegens het bezit van harddrugs kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voor zover dit ziet op de disciplinaire straf wegens het bezit van softdrugs gegrond wegens vormverzuim, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Zij verklaart het beroep voor zover dit ziet op het niet toekennen van een tegemoetkoming ten aanzien van de disciplinaire straf wegens het bezit van harddrugs ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Deze uitspraak is op 21 mei 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.
secretaris voorzitter