Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19578/TB, 17 mei 2021, beroep
Uitspraakdatum:17-05-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/19578/TB              

           

Betreft [klager]            Datum 17 mei 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Naar aanleiding van een herbeoordeling, heeft de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) op 21 januari 2021 beslist klager te plaatsen in de voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ voorziening) van de FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de Pompestichting), wat moet worden begrepen als een beslissing tot voortzetting van klagers verblijf in die voorziening.

 

Klagers raadsman, mr. S.O. Roosjen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en namens verweerder […] gehoord op de digitale zitting van 30 april 2021.

Mr. C.K. van Dijk, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie op het beroepschrift en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft na hervatting van de voorwaardelijk beëindigde tbs geen eerlijke behandelkans gekregen door de opstelling van de behandelaar van De Kijvelanden, waardoor geen samenwerking tot stand kon komen wat heeft geleid tot een impasse in de behandeling met een LFPZ-plaatsing als gevolg. Volgens klager had dit anders kunnen lopen en had hij weer volwaardig aan de maatschappij kunnen deelnemen. Klager mist de empathie met wat hem is overkomen. Klager wil graag zo spoedig mogelijk op een reguliere behandelafdeling worden geplaatst, maar weet dat het daarvoor nog te vroeg is. Zoals het nu gaat, komt klager echter niet verder. Hij heeft een beperkt programma en wil laten zien dat hij meer aankan, maar tot zijn grote frustratie weigert de instelling daaraan mee te werken. Dat geldt ook voor verlof. In de bestreden beslissing wordt niet aangegeven welke stappen in de komende periode gezet zouden moeten worden om tot wijziging van klagers situatie te komen, terwijl de Landelijke Adviescommissie Plaatsing langdurig forensisch psychiatrische zorg (LAP) zich daarover in het advies van 6 januari 2021 wel uitlaat. Met name het volgen van EMDR is van belang, waardoor hij weer perspectief zal krijgen. Dat mist hij nu met negatieve gevolgen voor onder meer de samenwerking met zijn behandelaars. In feite wordt in het licht van zijn problematiek te veel van klager gevraagd, waardoor hij reageert op de situatie van krenkingen en steeds verdergaande hospitalisatie, wat dan als argument voor het vasthouden aan beperkingen en voortzetting van zijn verblijf in de LFPZ-voorziening wordt gebruikt. Hij zit in een vicieuze cirkel die doorbroken moet worden. Geprobeerd zou moeten worden hem perspectief te bieden middels begeleid verlof omdat dit hem zal motiveren en vervolgens moet worden bekeken hoe een en ander zich ontwikkelt. Dat moet en kan op een verantwoorde manier, want klager is buiten niet op korte termijn gewelddadig. Klager hoopt zo dat de situatie vlot getrokken kan worden om tot opheffing van de LFPZ-status te kunnen komen. Hij heeft in vorige instellingen, op De Kijvelanden na, verlof gehad en heeft vanuit de LFPZ 15 keer zonder probleem begeleid verlof gehad om naar het ziekenhuis te gaan. Klager wacht al anderhalf jaar op een EMDR-behandeling en verwacht dat er snel grote stappen gezet kunnen worden als die behandeling aanslaat. De EMDR-behandeling staat met de beste bedoeling van de instelling in de wacht om hem niet te overbelasten, maar klager wil graag dat er perspectief op verandering van zijn situatie ontstaat in plaats van dat hij door de instelling wordt tegengehouden. Hij wil vooruit.

Klager wil graag over een jaar een nieuwe herbeoordeling door de LAP om druk op de ketel te zetten dat er iets met het LAP-advies wordt gedaan.

 

Standpunt van verweerder

Verweerder heeft de beslissing op goede gronden kunnen nemen, gelet op de daartoe strekkende adviezen van de Pompestichting, de pro justitia rapporteurs en de LAP, die geen wezenlijke verandering in de invloed van klagers stoornissen op zijn gedrag zien, het recidiverisico als hoog inschatten en geen mogelijkheden voor uitstroom uit de LFPZ zien.

Volgens de Pompestichting is klagers pathologie in de kern ongewijzigd gebleven en daarmee ook het risiconiveau. Het behandelteam moet zelfs binnen de huidige omgeving met hoog beveiligingsniveau alle zeilen bijzetten om risico’s te managen en zo de veiligheid te waarborgen. Doel is toe te werken naar begeleid verlof om vandaaruit verder te kunnen kijken, maar er worden geen mogelijkheden gezien voor begeleid verlof, verblijf in een behandelsetting of in een setting met een minder hoog beveiligingsniveau.

Psychiater M. heeft aangegeven dat klager in 21 jaren niet ontvankelijk is voor een veranderingsgerichte behandeling en dat pas als daar verandering in komt kan worden bezien of het verantwoord is om een resocialisatietraject in gang te zetten.

Psycholoog Van G. heeft aangegeven dat het nog veel inspanningen zal kosten om klagers pathologie om te buigen naar een beter adaptief functioneren. Klager is nog niet klaar voor terugkeer naar een behandelafdeling en de kans op recidive wordt nog onverminderd als hoog ingeschat.

Klager stelt dat de mogelijkheid van uitbreiding van begeleid verlof voor hem motiverend zal werken, maar hij moet eerst in staat tot begeleid verlof worden geacht, voordat de verlofmogelijkheid nader kan worden onderzocht.

Het is niet mogelijk een advies tot het volgen van EMDR-therapie in de plaatsingsbeslissing op te nemen, omdat de beslissing uitsluitend op de plaatsing ziet en niet op de specifieke behandeling waar niet de minister over gaat maar de behandelaars.

Wat betreft de door en namens klager genoemde vicieuze cirkel wordt opgemerkt dat het de instelling blijkens haar informatie aan alles is gelegen dat klager niet overvraagd wordt en niet destabiliseert.

Er is geen aanleiding om over een jaar tot een nieuwe herbeoordeling van de LFPZ-plaatsing over te gaan. In het kader van de verlengingsprocedure en in recente informatie van de instelling van 22 april 2021 is gemeld dat klager met de EMDR zal kunnen starten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een vinger aan de pols te houden.

 

3. De beoordeling

Klagers situatie

Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Klager verblijft sinds 26 oktober 2016 in een LFPZ-voorziening van de Pompestichting, vanaf 28 mei 2019 in de locatie Zeeland.

 

Het beoordelingskader

In paragraaf 4 van het Beleidskader langdurige forensisch psychiatrische zorg, in werking getreden op 1 januari 2019, is bepaald dat door middel van een periodieke toets door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de plaatsing in een LFPZ-voorziening nog noodzakelijk is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde en het recidiverisico te onderzoeken.

 

De toetsing van de bestreden beslissing

Uit alle over klager uitgebrachte adviezen komt naar voren dat geen sprake is van verandering in klagers pathologie, met name een narcistische persoonlijkheidsstoornis en verslavingsproblematiek die maken dat hij vooral zijn eigen gang wil gaan en niet openstaat voor hulp van buitenaf. Klager is gevoelig voor spanning en krenking, overschat in ernstige mate zijn vermogens in copingsvaardigheden waardoor hij in conflict met zijn omgeving komt en toepassing van geweld niet zal schuwen. Verder komt uit deze adviezen naar voren dat nog immer sprake is van hoog recidivegevaar en er geen uitstroommogelijkheden naar een reguliere behandelafdeling zijn.

 

In het advies van de LAP wordt de hoop uitgesproken dat klager de komende jaren in staat zal zijn om beter in samenwerking te komen met het behandelteam en samen met hen te onderzoeken hoe er positieve stappen binnen de LFPZ gezet kunnen worden en naar een lager beveiligingsniveau kan worden toegewerkt zodat verlof weer een mogelijkheid wordt. Het belang van het starten met EMDR wordt onderstreept, omdat dit daar mogelijk bij kan helpen, evenals eventuele medicatie ter stabilisering van klagers stemming en het verminderen van het aantal incidenten.

 

Blijkens inlichtingen van de instelling van 22 april 2021 zijn het algemene toestandsbeeld en het functioneren van klager de afgelopen maanden niet veranderd. Volgens het behandelteam doet klager het met de nodige sturing redelijk goed met zijn kamerprogramma, maar is daarover geen overeenstemming met klager. Met zijn meermalen geuite wens tot uitbreiding wordt niet meegegaan, omdat vanuit het verleden meermaals bekend is dat klager zichzelf dan overvraagt en destabiliseert. Ook de afgelopen periode is klager meermaals provocerend en storend aanwezig op de afdeling, volgt hij de regels niet altijd op en is hij dan moeilijk te begrenzen in zijn gedrag, waardoor het noodzakelijk was om hem in de prikkelarme ruimte te plaatsen of in afzondering te plaatsen.

Daar klager een intensief traject van fysiotherapie ondergaat is ervoor gekozen niet direct te starten met een EMDR-behandeling teneinde hem niet te overbelasten. De behandeling zal binnen drie maanden gaan starten.

 

Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een LFPZ-voorziening in de rede ligt. Door en namens klager is aangevoerd dat hij in een vicieuze cirkel zit en geprobeerd zou moeten worden die te doorbreken door hem via uitbreiding van zijn kamerprogramma en het verlenen van begeleid verlof perspectief te bieden en tot samenwerking te komen, maar de beroepscommissie is niet bevoegd te treden in de wijze van behandelen door de instelling.

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 17 mei 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. M. Daniel en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven