Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19845/TA, 17 mei 2021, beroep
Uitspraakdatum:17-05-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/19845/TA              

           

Betreft [klager] (hierna: klager)          Datum 17 mei 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray (hierna: de instelling)

 

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een maatregel van afzondering op de eigen kamer met ingang van 28 juli 2020 vanwege onderzoek naar zijn betrokkenheid bij drugshandel binnen de instelling, en het voortduren van de maatregel tot de avond van 31 juli 2020.

 

De beklagcommissie bij de instelling heeft op 4 februari 2021 het beklag tegen de oplegging van de maatregel ongegrond verklaard en het beklag tegen het voortduren van de maatregel na 30 juli 2020 gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €7,50 (RV2020/280). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Het hoofd van de instelling heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

 

De beroepscommissie heeft […], junior stafjurist bij de instelling, en klager gehoord op de digitale zitting van 30 april 2021. Mr. C.K. van Dijk, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van het hoofd van de instelling

De duur van de afzonderingsmaatregel was niet disproportioneel omdat deze niet eerder dan op 31 juli 2020 kon worden beëindigd. Naast het aanslaan van de drugshond bij zowel klager als in zijn verblijfsruimte, had klager een grote hoeveelheid pakjes shag op zijn kamer liggen terwijl er maar twee zijn toegestaan, wat een indicatie vormt voor mogelijke betrokkenheid bij drugshandel in de instelling. Het had op de weg van klager gelegen om een adequate reactie op deze signalen te geven. Klager bood op 29 en 30 juli 2020 geen openheid, ontkende betrokkenheid en legde alles bij de sociotherapie neer. Hij was slechts minimaal in contact waardoor inhoudelijke gesprekken niet mogelijk waren en het behandelteam geen inschatting kon maken over een verantwoorde opheffing van de maatregel. Omwille daarvan moesten de aanwijzingen over mogelijke betrokkenheid van klager op andere manieren geverifieerd worden. Er heeft onderzoek door de hele instelling heen plaatsgevonden. Er waren grote hoeveelheden drugs in de instelling en de instelling had er daarom alle belang bij in kaart te brengen wie daarbij betrokken waren. In RSJ 2 maart 2012, 11/3083/TA en 11/3084/TA heeft de beroepscommissie overwogen dat

– gezien het belang van handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting en het voorkomen van strafbare feiten – de inrichting op basis van de op dat moment bekende gegevens of aanwijzingen onderzoek naar de betrokkenheid van patiënten bij drugshandel in de inrichting moet kunnen doen. Als klager direct openheid had gegeven, zou de maatregel mogelijk eerder zijn opgeheven.

Het behandelteam heeft in het kader van het onderzoek gesproken met medewerkers en patiënten die op dat moment in afzondering verbleven. Vanaf 29 juli 2020 zijn er meerdere aanvullende maatregelen genomen, zoals het toepassen van extra controles (post, telefoons, financiële stromen en drugsgebruik), het stopzetten van verloven, het annuleren van activerings- en werkblokken en het weigeren van diverse bezoekers. Naarmate het onderzoek vorderde, spitste die zich vanaf 31 juli 2020 meer toe op enkele medepatiënten, mede naar aanleiding van gehouden gesprekken met medepatiënten en de onderzoeksresultaten. Derhalve was er pas op 31 juli 2020 meer zicht op klagers rol, ondanks het feit dat klager daaraan zelf niets dan wel zeer weinig heeft bijgedragen.

Ten overvloede geldt dat gedurende de maatregel een negatieve uitslag van een vóór de maatregel gedane urinecontrole werd ontvangen. Daar hoofdzakelijk klagers betrokkenheid bij handel in drugs werd onderzocht, werd een nieuw onderzoek naar gebruik van drugs middels een urinecontrole niet noodzakelijk geacht.

 

Standpunt van klager

Klager heeft beroep willen indienen tegen de ongegrondverklaring van zijn beklag tegen de oplegging van de maatregel, maar heeft zijn beroepschrift teruggezonden gekregen en niet opnieuw toegezonden.

Klager had de pakjes shag al weken op zijn kamer liggen. Men had aan zijn rekening kunnen zien dat hij altijd pakjes shag heeft en dat hij die netjes met zijn eigen geld heeft betaald. Hij heeft geen kamercontrole, visitatie of urinecontrole gehad op 28 juli 2020, zijn medepatiënten wel. Klager is niet bezig met drugs en weet daarom ook niet wie zich daar wel mee bezighoudt. Klager is tegengewerkt door het personeel. Hoe kan hij iets zeggen als hij er geen weet van heeft. Het is heel raar dat de drugshond iets heeft geroken. Klager heeft om visitatie gevraagd. Een dag separatie zou ook geen probleem zijn geweest. Klager voelt zich zwaar achtergesteld door de instelling. Men weet dondersgoed dat hij geen drugs gebruikt, niet bezig is met drugs en juist bezig is om snel naar buiten te kunnen gaan. Klager is twee maanden geleden naar een andere afdeling gegaan, omdat op zijn afdeling 24 uur per dag drugs worden gebruikt en hij daarvan veel stress heeft ondervonden. Op die afdeling had hij één op één begeleiding en is hij weer wat opgeknapt. Sinds twee weken verblijft hij op weer een andere afdeling en hij heeft op 29 april 2021 gehoord dat hij de week daarop in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van zijn tbs naar buiten mag. Klager is van mening dat de veiligheid in de instelling qua drugsgebruik ver te zoeken is.

 

3. De beoordeling

In beroep is uitsluitend het voortduren van de afzonderingsmaatregel na 30 juli 2020 aan de orde. De beklagcommissie heeft overwogen dat de maatregel op 30 juli 2020 opgeheven had kunnen worden en dat op die datum het onderzoek naar handel in drugs en de rol van de verschillende patiënten en met name klager afgerond had kunnen worden, hetgeen door het hoofd van de instelling wordt bestreden.

 

Vast staat dat eind juli 2020 grote hoeveelheden verdovende middelen in de instelling aanwezig waren en dat er signalen waren die konden duiden op betrokkenheid van klager daarbij. Signalen met betrekking tot handel in drugs binnen de instelling moeten serieus worden genomen en onderzocht worden, nu dit een groot gevaar voor de orde en veiligheid binnen de instelling oplevert. De beroepscommissie is met het hoofd van de instelling van oordeel dat van klager medewerking verwacht had mogen worden in gesprekken met de senior van dienst en het hoofd behandeling op 29 en 30 juli 2020 daarover. Voldoende aannemelijk is geworden dat het onderzoek naar de mogelijk betrokken patiënten, onder wie klager, op 30 juli 2020 nog niet was afgerond en dat pas uit gesprekken met medepatiënten en onderzoeksresultaten op 31 juli 2020 duidelijk is geworden welke patiënten betrokken waren bij drugshandel in de instelling en dat klager daarbij geen rol heeft gespeeld. Het is de beroepscommissie dan ook niet gebleken dat de maatregel onnodig lang heeft geduurd en eerder opgeheven had kunnen of moeten worden.        

 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan het voortduren van de maatregel tot 31 juli 2020 niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep van het hoofd van de instelling daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in beroep aan de orde en verklaart het beklag in zoverre alsnog ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 17 mei 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. M. Daniel en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven