Nummer R-20/7647/GA
Betreft [klager]
Datum 17 mei 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein (hierna: de directeur)
1. De procedure
[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het aantreffen van contrabande in klagers meerpersoonscel (MPC), ingaande op 10 januari 2020.
De beklagrechter bij de PI Nieuwegein heeft op 22 juli 2020 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €35,- (NM2020/31). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Nieuwegein, gehoord op de digitale zitting van 16 april 2021.
[…], lid van de RSJ, was als toehoorder aanwezig.
Klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, en zijn raadsman mr. A.S. van der Biezen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op de digitale zitting van 16 april 2021 te worden gehoord. De raadsman heeft het standpunt in beroep op 9 april 2021 nader schriftelijk toegelicht.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Het is voldoende vast komen te staan dat de aangetroffen mobiele telefoon alleen aan klager toebehoort. Zowel klager als zijn celgenoot zijn na het aantreffen van de contrabande gehoord door de directeur. Hierbij was klager aanzienlijk nerveuzer dan zijn celgenoot. Vervolgens is nader onderzoek verricht door het bureau inlichtingen en veiligheid. Dit bureau heeft onderzoek gedaan naar het telefoonnummer waarmee is gebeld met de aangetroffen telefoon. Dit telefoonnummer was zichtbaar op het beginscherm van deze iPhone. Klager heeft meerdere keren met de inrichtingstelefoon gebeld naar dit telefoonnummer. Klagers celgenoot heeft dit telefoonnummer niet met de inrichtingstelefoon gebeld. Het verstrekken van dit telefoonnummer aan klager maakt de uitkomst van dit onderzoek niet anders. Daarnaast heeft een medegedetineerde getipt dat de gevonden mobiele telefoon toebehoort aan klager. De directeur concludeert uit dit onderzoek dat de aangetroffen mobiele telefoon aan klager toebehoorde en niet aan zijn celgenoot, zodat deze ook niet disciplinair is gestraft.
Standpunt van klager
De directeur heeft over het telefoonnummer dat op het beginscherm van de iPhone zichtbaar was, niets willen loslaten. De directeur stelt dat een gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden, maar dit wordt op geen enkele wijze onderbouwd. De directeur heeft nog steeds geen nadere feiten en omstandigheden willen en/of kunnen aanvoeren met betrekking tot het verrichte onderzoek. Het standpunt van de directeur wordt niet gestaafd door enige bewijsstukken. Klager blijft bij het standpunt dat de mobiele telefoon niet van hem was. Uit niets blijkt dat het wel zo was en voor zover een dergelijke aanname al gedaan zou kunnen worden op basis van de stellingname van de directeur, heeft klager dit op geen enkele wijze inhoudelijk kunnen weerspreken omdat bewijs ontbreekt. Aan zijn celgenoot is geen straf opgelegd, terwijl niet uitgesloten kan worden dat de betreffende telefoon aan hem toebehoorde. Klager heeft de opgelegde disciplinaire straf van veertien dagen volledig uitgezeten in een strafcel. De compensatie die hij daarvoor heeft gekregen, is verwaarloosbaar. Zonder matiging zou hij conform de richtlijn €140,- hebben gekregen. Klager is genoeg gestraft en een gegrondverklaring van het beroep zou ook daarom onredelijk en onbillijk zijn.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 51, eerste lid, juncto artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), kan de directeur een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een strafcel voor ten hoogste twee weken, indien een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Aan klager is een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel opgelegd. Uit het schriftelijk verslag dat aan de disciplinaire straf ten grondslag ligt, komt naar voren dat in de MPC van klager en zijn celgenoot contrabande is aangetroffen, te weten een iPhone met adapter en USB-kabel verstopt in een witte washand in een pakket. Een medewerker wilde twee winkelboxen die buiten de MPC stonden, in de MPC zetten en trof toen dit pakket aan bij het bed op de grond. De medewerker heeft het pakket meegenomen naar kantoor en opengemaakt waarna hij de contrabande zag.
De vraag staat hier centraal of klager voor de gevonden contrabande verantwoordelijk kan worden gehouden (ingevolge artikel 51, vijfde lid, van de Pbw). Als er contrabande wordt gevonden op een MPC, is het uitgangspunt dat ervan mag worden uitgegaan dat beide gedetineerden voor de contrabande verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Aan beiden kan dus ook een disciplinaire straf worden opgelegd, tenzij er aanknopingspunten zijn die erop wijzen dat de contrabande niet aan een van hen toebehoort en voldoende aannemelijk is geworden dat deze gedetineerde ook niet van de aanwezige contrabande wist of had kunnen weten. De beroepscommissie overweegt dat het Bureau Inlichtingen en Veiligheid onderzoek heeft verricht naar het telefoonnummer dat zichtbaar was op het beginscherm van de aangetroffen iPhone. Hieruit komt naar voren dat klager meerdere keren via de inrichtingstelefoon (vanaf zijn cel) heeft gebeld met dit telefoonnummer. Klagers celgenoot heeft niet met de inrichtingstelefoon naar dit telefoonnummer gebeld. Het is de beroepscommissie niet gebleken dat – zoals in beklag door klager wordt gesteld – het personeel iemand iets de MPC in heeft zien gooien. Wat verder ook zij van klagers nerveuze gedrag tijdens het hoorgesprek met de directeur en de medegedetineerde die zou hebben getipt dat de aangetroffen telefoon aan klager toebehoort, naar het oordeel van de beroepscommissie is gelet op de stukken in het dossier voldoende aannemelijk geworden dat de aangetroffen contrabande aan klager toebehoort en klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt. De directeur heeft dan ook in redelijkheid en billijkheid de bestreden disciplinaire straf kunnen opleggen aan klager vanwege het aantreffen van de contrabande. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren. De grondslag voor de toegekende tegemoetkoming komt hiermee te vervallen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is op 17 mei 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr.dr. P. Jacobs en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.
secretaris voorzitter