Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8471/TA en 21/20093/TA, 11 mei 2021, beroep
Uitspraakdatum:11-05-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/8471/TA en21/20093/TA           

           

Betreft [klager]

Datum 11 mei 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) heeft op respectievelijk 27 mei 2020, 21 augustus 2020 en 17 november 2020 beslist tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) (hierna: a dwangbehandeling), telkens voor de duur van drie maanden.

Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagcommissie bij de instelling heeft op 28 oktober 2020 het beklag tegen de beslissingen van 27 mei 2020 en 21 augustus 2020 ongegrond verklaard (Me 2020-89 en 164). De beklagcommissie heeft op 18 februari 2021, voor zover in beroep van belang, het beklag tegen de beslissing van 17 november 2020 inhoudelijk ongegrond verklaard (Me 2020-254). De uitspraken van de beklagcommissie zijn bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en […], stafmedewerker juridische zaken bij de instelling, gehoord op de digitale zitting van 30 april 2021.

Mr. C.K. van Dijk, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De stoornis waarvoor de medicatie wordt gegeven is onvoldoende indringend. De motivering van de verlengingsbeslissing dient steeds zwaarder te zijn naarmate de dwangbehandeling langer duurt. Klager is bereid medicatie te slikken, maar deze moet wel proportioneel zijn en in hoeveelheid worden afgebouwd van nu 15mg/d naar nul. Daarbij zou bovendien met een DNA-test met wangslijm kunnen worden getest of de medicatie wel juist is en past binnen het DNA-profiel. In eerdere beroepszaken heeft hij al benoemd dat er aan verlagen of stoppen met medicatie moet worden gedacht na een periode van een half jaar tot een jaar.

Er moet niet steeds naar het verleden worden gekeken. Het laatste incident heeft rond 2018 plaatsgevonden. Het feit dat verzoeker zich in een gesprek onsamenhangend uitte kan op zich geen reden zijn voor dwangmedicatie tegen een dreigende nieuwe psychose. Het geleidelijk afwerend worden richting personeel is onvoldoende aanwezig en kan daarom geen dwangmedicatie rechtvaardigen.

Er zou een onafhankelijk psychiater van buiten de instelling moeten worden ingeschakeld om de zaak opnieuw te beoordelen. Psychiater L. is niet onafhankelijk meer in de beoordeling van deze behandeling.

Verder zijn de verklaringen van de psychiaters niet recent genoeg.

Klagers verbeterde toestand komt niet door gebruik van antipsychotische medicatie. Het boos worden in oktober 2018, waarna hij zelf met zijn medicatie is gestopt, is benoemd als een forse psychotische decompensatie, maar is geen reden voor medicatie. In de bijsluiter staat niet de werking dat verzoeker dood zou gaan zonder medicatie. Verzoeker begrijpt dat de commissie niet verantwoordelijk wil zijn voor eventuele achteruitgang in zijn gezondheid als hij zou stoppen met medicatie. Hij meent echter dat deze bezorgdheid overbodig is daar hij ook zonder medicatie goed kan functioneren. Inmiddels is hij overgeplaatst naar de FPA Zuidlaren op voorwaarde dat hij de medicatie vrijwillig gebruikt. Hij is het met de psychiater eens dat hij goed functioneert, maar is het met hem oneens dat dit door de medicatie komt.

Standpunt van het hoofd van de instelling

Verwezen wordt naar het in beklag ingenomen standpunt. De instelling ziet wel een duidelijke relatie tussen het beter functioneren van klager en het gebruik van medicatie. Nog steeds is er sprake van onvoldoende ziekte- en probleembesef bij klager. Als klager stopt met de medicatie, bestaat het risico op decompensatie. Sinds half maart 2021 is het dwangkader van de tbs er af. Klager ervaart wel enige dwang als gevolg van het feit dat hij alleen op voorwaarde van medicatiegebruik in FPA Zuidlaren kan verblijven. 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 16c, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt, kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

Het doel van de a-dwangbehandeling is te voorkomen dat de verpleegde langdurig op een speciale zorgafdeling of in de (tbs-)instelling moet verblijven. Er hoeft geen sprake te zijn van een (dreigend) onmiddellijk gevaar, zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling (genoemd in artikel 26 van de Bvt en artikel 16b, onder b, van de Bvt). Op grond van artikel 16c, vijfde lid, van de Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot voortzetting van de a dwangbehandeling, als uit overleg met de behandelend psychiater blijkt dat dit nodig is.

Uit de door het hoofd van de instelling verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Klager heeft een chronische psychische stoornis waarvoor geen andere behandeling dan behandeling met antipsychotica mogelijk is. Het ontbreekt klager aan ziekte-inzicht en ziektebesef. Gebleken is dat wanneer klager zijn medicatie niet innam, hij snel fors is gedecompenseerd en psychische symptomen, waaronder symptomen van katatonie, vertoonde. De psychose ging in remissie na het weer innemen van de voorgeschreven medicatie. Zonder medicamenteuze interventie zal ook sprake zijn van maatschappelijke teloorgang.

In de second opinion van interne psychiater H. van 15 augustus 2020, is uitgebreid ingegaan op klagers stoornis, het daaruit voortvloeiende gevaar en de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid en daarin is de noodzaak van verdere dwangbehandeling onderschreven. Deze psychiater is van mening dat het door klager gewenste DNA-onderzoek niet bijdragend aan klagers behandeling is.

Klagers dwangbehandeling is iedere twee weken besproken in de Commissie Voorbehouden Beslissingen, voorafgaand aan de bestreden beslissingen, op respectievelijk 25 mei 2020, 17 augustus 2020 en 9 november 2020 met als conclusie dat de noodzaak van medicatiegebruik onverminderd aanwezig is, klager nog steeds niet intrinsiek gemotiveerd is om medicatie in te nemen, er sprake is van totale afwezigheid van ziektebesef en dat dit naar verwachting niet zal verbeteren.

Klager is respectievelijk op 22 mei 2020, 21 augustus 2020 en 17 november 2020 gehoord door plv. hoofd/psychiater L., die de bestreden beslissingen tot het voortzetten van klagers a-dwangbehandeling heeft genomen. Deze psychiater is volgens de instelling niet bij klagers behandeling betrokken en heeft een toetsende rol.

De beroepscommissie is van oordeel dat het hoofd van de instelling dan ook in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het noodzakelijk was om de eerder ten aanzien van klager ingezette a-dwangbehandeling op respectievelijk 27 mei 2020, 21 augustus 2020 en 17 november 2020 voort te zetten. Klagers gestelde bereidheid om medicatie te slikken, maakt dit oordeel niet anders, gelet op de daarbij door klager gestelde voorwaarden (medicatie moet proportioneel zijn en dient te worden afgebouwd), alsmede klagers standpunt dat hij van mening is dat hij medicatie niet nodig heeft om goed te kunnen functioneren.

Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de beslissingen van het hoofd van de instelling voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Uit de stukken blijkt dat klager, ondanks de herhaaldelijk met hem hierover gevoerde motiverende gesprekken, van mening is de voorgeschreven medicatie niet nodig te hebben, terwijl inname van medicatie door klager volgens de psychiaters de enige manier is waarop het gevaar dat zijn stoornis klager doet veroorzaken kan worden weggenomen.

Tot slot is voldoende aannemelijk dat de a-dwangbehandeling doelmatig is. Uit de stukken en het behandelde ter zitting komt duidelijk naar voren dat klagers toestandsbeeld en functioneren aanzienlijk zijn verbeterd door het gebruik van antipsychotica. Inmiddels is klager overgeplaatst naar de FPA Zuidlaren op voorwaarde van medicatiegebruik.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kunnen de bestreden beslissingen van het hoofd van de instelling om de a dwangbehandeling voort te zetten niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal de beroepen daarom ongegrond verklaren en de uitspraken van de beklagcommissie bevestigen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagcommissie.

 

Deze uitspraak is op 11 mei 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. M. Daniel en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven