Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5952/GA, 4 oktober 2021, beroep
Uitspraakdatum:04-10-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/5952/GA

               

Betreft [Klager]

Datum 4 oktober 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het nog steeds op ‘rood’ staan binnen de aan hem opgelegde Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD)-maatregel.

 

De beklagcommissie bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen heeft op 31 januari 2020 het beklag ongegrond verklaard (Nh-2019-521). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers raadsvrouw, mr. M.F.M. Ortner, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de locatie Norgerhaven in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het beklag richt zich tegen klagers plaatsing op ‘rood’. De weigering van een urinecontrole houdt hiermee verband. Klager is gezegd dat voor hem geen mogelijkheid openstaat om op ‘groen’ (fase 2) te komen staan. Klager heeft daarom de urinecontrole geweigerd, nu hem niet duidelijk is geworden waarom hij dan wel hieraan moet meewerken als hij niet naar fase 2 kan gaan. Klager heeft namelijk dertien maanden wel op ‘groen’ gestaan en vertoonde altijd goed gedrag. Opeens is klager op ‘rood’ gezet met de reden dat hij niet op ‘groen’ had mogen staan, omdat hij niet meewerkt aan zijn ISD-traject. Klager heeft echter nooit meegewerkt aan zijn ISD-traject. Ook andere gedetineerden die niet meewerken aan hun ISD-traject, maar waarvan het gedrag wel goed is, staan op ‘groen’.

 

Standpunt van de directeur

Naar aanleiding van verschillende multidisciplinaire overleggen is het volgende gerapporteerd. Klager heeft op 18 juli 2019 bij de reclassering aangegeven dat hij niet wil meewerken aan zijn ISD-traject. Klager zat toen al in fase 1 en zal niet naar fase 2 gaan als hij niet meewerkt. Op 10 oktober 2019 vraagt klagers raadsvrouw zich af waarom klager nog steeds niet in fase 2 zit. Klager weigerde toen tevens om in gesprek te gaan met de reclassering. Een trajectweigeraar komt niet in aanmerking voor fase 2. Daarnaast heeft klager meerdere rapporten aangezegd gekregen. Op 29 januari 2020 is er nog steeds geen verandering bij klager te merken.

 

Klager stelt dat hij altijd goed gedrag heeft vertoond, maar hij heeft op 24 november 2019 en 28 februari 2020 nog een disciplinaire straf opgelegd gekregen. Hetgeen klager stelt berust derhalve op onjuiste gronden.

Gelet op het voorgaande is het duidelijk dat klager een zogenoemde trajectweigeraar is. Wanneer klager gemotiveerd meewerkt aan zijn re-integratie, is fase 2 mogelijk. Een kleurtoekenning van ‘groen’ dan wel ‘rood’ kent de ISD-afdeling evenwel niet. Op de ISD-afdeling geldt te allen tijde het basisprogramma. Dat klager aangeeft dertien maanden in fase 2 te hebben gezeten, doet niet af aan het feit dat klager niet in fase 2 thuishoorde. Uit de administratie van de inrichting is overigens ook niet gebleken dat klager in fase 2 heeft gezeten. Klager heeft, zoals ook toegelicht tijdens de beklagzitting, “geluk” gehad.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

 

Namens klager is aangevoerd dat hij nog steeds op ‘rood’ staat (de beroepscommissie begrijpt: in fase 1 zit). De beroepscommissie vat – anders dan klagers klacht in de zaak die in beroep bekend is onder kenmerk R-19/5185/GA, waar een concrete terugplaatsingsbeslissing van fase 2 naar fase 1 aan ten grondslag lag – het onderhavige beklag op als te zijn gericht tegen de voortgang van zijn ISD-traject.

 

Op grond van het bepaalde in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht (oud), en thans in artikel 38n, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering, kan de rechter op vordering van het Openbaar Ministerie, op verzoek van de verdachte of diens raadsman, dan wel ambtshalve bij of na het opleggen van een ISD-maatregel beslissen tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van die maatregel.

Een veroordeelde kan de rechter zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel verzoeken te toetsen of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel noodzakelijk is. De rechter dient daarbij, zo volgt uit de memorie van toelichting, te kijken naar het verloop van de maatregel en na te gaan of de maatregel beantwoordt aan het doel waarvoor deze is opgelegd.

 

Voor klachten over onder andere het verloop, de inhoud, de doelmatigheid en de zorgvuldigheid van de behandeling bestaat derhalve een afzonderlijke procedure als geregeld in het toenmalige artikel 38s Sr. Uit vaste jurisprudentie (vgl. RSJ 20 augustus 2019,

R-18/2383/GA) volgt dat op grond van artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet hierom niet over de onderhavige kwestie kan worden geklaagd. Dit betekent dat klager niet in zijn klacht had mogen worden ontvangen. De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

 

Deze uitspraak is op 4 oktober 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, U.P. Burke en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven