Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19622/TA, 6 mei 2021, beroep
Uitspraakdatum:06-05-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/19622/TA

    

           

Betreft [klager]

Datum 6 mei 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Het hoofd van FPC De Kijvelanden te Poortugaal (hierna: de instelling) heeft op 16 september 2020 beslist tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden (K-2020-209).

Het hoofd van de instelling heeft op 16 december 2020 wederom beslist tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een a dwangbehandeling, voor de duur van drie maanden (K-2020-235).

Klager heeft tegen beide beslissingen beklag ingesteld. De beklagcommissie bij de instelling heeft op 21 januari 2021 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. R.S.E. Bruinen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en […] en […], respectievelijk psychiater en hoofd behandeling van de instelling, gehoord op de digitale zitting van 7 april 2021.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is het niet eens met de dwangbehandeling. Er is een volledig gebrek aan perspectief. Hij heeft het gevoel dat hij nu levenslang krijgt. Er wordt ten onrechte uitgegaan van de stoornis die de psychiater naar voren heeft gebracht. De diagnose – schizofrenie – is niet eerder gesteld, bijvoorbeeld in het kader van de opgestelde dubbelrapportage.

Het gaat op dit moment goed met klager. Het indexdelict heeft plaatsgevonden toen klager in scheiding lag. In het begin van de behandeling heeft er een incident plaatsgevonden. Daar wordt de behandeling aan opgehangen. Klager wil niet per se geen medicatie. Hij wil een oplossing waarmee hij in de maatschappij kan functioneren. Blijkbaar is er iets in klager wat geremd moet worden, maar hij heeft ook jarenlang gefunctioneerd zonder problemen, terwijl schizofrenie je leven lang is. Daarom betwist klager die diagnose. Klager stelt dat hij in de war was en een burn-out had. Hij is het er wel mee eens dat het delict heeft plaatsgevonden tijdens een psychose. Daarom is medicatie en behandeling noodzakelijk. Er moet een garantie zijn voor de maatschappij dat het niet nogmaals misgaat. De huidige medicatie is evenwel te zwaar voor een goede terugkeer in de maatschappij.

 

Standpunt van het hoofd van de instelling

Klagers toestandsbeeld is verbeterd. In de gevangenis en in het begin in de instelling functioneerde klager erg zorgwekkend. Klager is nu in contact en hij erkent nu ook dat hij in de war was. Er is ook vóór klagers indexdelict sprake geweest van psychotische symptomen. Antipsychotica moeten hem hiertegen beschermen. De keuze van het medicijn kan op enig moment worden heroverwogen. Preventie van een nieuwe psychose is evenwel zonder meer van belang.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 16c, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt, kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

Het doel van de a-dwangbehandeling is te voorkomen dat de verpleegde langdurig op een speciale zorgafdeling of in de (tbs-)instelling moet verblijven. Er hoeft geen sprake te zijn van een (dreigend) onmiddellijk gevaar, zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling (genoemd in artikel 26 van de Bvt en artikel 16b, onder b, van de Bvt). Op grond van artikel 16c, vijfde lid, van de Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot voortzetting van de a dwangbehandeling, als uit overleg met de behandelend psychiater blijkt dat dit nodig is.

Uit de door het hoofd van de instelling verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Klager is door de behandelend psychiater van de instelling gediagnosticeerd met schizofrenie.

Klagers indexdelict betreft een geweldsdelict. Ook daarnaast is bij herhaling sprake geweest van onvoorspelbare uitbarstingen van ernstige agressie, deels verklaard en deels vermoed door klagers stoornis. Op 27 december 2019 heeft een geweldsincident in de instelling plaatsgevonden. Medicamenteuze behandeling van klagers stoornis wordt noodzakelijk geacht om terugval in een psychose en daaruit voortkomende escalaties te voorkomen en om perspectief te houden op resocialisatie. Klager verzet(te) zich tegen medicatie. Zijn medewerking aan de behandeling als geheel en de mate van deelname aan het dagprogramma waren wisselend.

Gelet op het voorgaande en gezien de eerdere beslissing om een a dwangbehandelingstraject te starten, is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de instelling in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het noodzakelijk was om de a-dwangbehandeling voort te zetten. Uit de stukken wordt namelijk aannemelijk dat klager, als hij geen antipsychoticum inneemt, opnieuw psychotisch zal decompenseren en dat er dan opnieuw sprake zal zijn van onvoorspelbare agressie. Enige vorm van adequate behandeling kan dan niet plaatsvinden, waardoor een langdurig verblijf in een tbs instelling dreigt. Daarmee is naar het oordeel van de beroepscommissie sprake van gevaar dat klager maatschappelijk te gronde zal gaan.

Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de beslissing van het hoofd van de instelling voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Uit de stukken blijkt namelijk dat klager, ondanks de herhaaldelijk met hem hierover gevoerde motiverende gesprekken, weigert vrijwillig de voorgeschreven medicatie in te nemen. Volgens de behandelend psychiater is inname van antipsychotische medicatie de enige manier om het gevaar (voor agressie jegens derden en voor maatschappelijke teloorgang) dat zijn stoornis doet veroorzaken, weg te nemen.

Tot slot is voldoende aannemelijk dat de a-dwangbehandeling doelmatig is en het gewenste effect kan bewerkstelligen, waaronder mogelijk ook klagers vrijwillige inname van (eventueel te zijner tijd aangepaste) medicatie. Uit de stukken blijkt namelijk dat klagers toestandsbeeld en gedrag aanzienlijk zijn verbeterd en ter zitting heeft klager aangegeven bereid te zijn medicatie in te nemen. Ook werkt hij (steeds meer) mee aan behandelingen anderszins.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van het hoofd van de instelling om de a dwangbehandeling voort te zetten niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 6 mei 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. M.R. Daniel en dr. T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven