Nummer R-20/8392/TB
Betreft [klager]
Datum 4 mei 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht.
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 22 oktober 2020 afgewezen.
Klagers raadsvrouw, mr. B. Kuppens, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en […], namens verweerder, gehoord op de digitale zitting van 7 april 2021.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie op het beroepschrift en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het verzoek is afgewezen, omdat de instelling waar klager nu verblijft – FPC De Kijvelanden te Poortugaal – dit verzoek niet ondersteunt, omdat klager daar dwangmedicatie krijgt. Tegen die dwangmedicatie heeft klager beklag en beroep ingesteld. Hij verschilt al lange tijd van mening met de instelling over de noodzaak van medicatie. Het is niet gelukt om overeenstemming te bereiken. Klager heeft eerder al tevergeefs een overplaatsingsverzoek ingediend (zie RSJ 9 oktober 2019, R-19/3051/TB). Het lijkt erop dat de instelling nooit zal instemmen met de overplaatsing die klager zo graag wil, ongeacht of er dwangmedicatie wordt toegediend of niet. Klagers raadsvrouw heeft de stukken inzake klagers dwangmedicatie overgelegd.
In de gesprekken over de dwangmedicatie is ook gesproken over een overplaatsing naar een andere instelling. De instelling heeft toen mondeling te kennen gegeven dit als een mogelijkheid te zien. Nu het erop aankomt, blijkt die mogelijkheid er niet te zijn. Dit heeft klagers vertrouwen geschonden. Het meningsverschil tussen klager en de instelling betreft de essentie van de behandeling. Dit heeft dan ook veel impact op klagers verblijf daar.
Klagers vertrouwen is voorts geschonden door het ontbreken van stukken in zijn dossier en doordat de instelling de medicatie al heeft toegediend voordat de beroepscommissie daarover uitspraak heeft kunnen doen. Dit klemt temeer nu de instelling in eerdere procedures heeft aangegeven bij klager geen psychotische kenmerken waar te nemen. Klager wil zijn behandeling en resocialisatietraject voortzetten in een andere instelling, omdat de relatie met de huidige instelling niet meer kan worden hersteld.
Klagers familie, zijn netwerk, wordt onvoldoende betrokken bij zijn behandeling. Volgens de instelling heeft klager een beperkt ziektebesef en ziekte-inzicht en is hij onvoldoende gevoelig voor input van buitenaf als hij in een psychose raakt. Het betrekken van zijn familie kan hierin een belangrijke rol spelen, maar dat wordt niet gerealiseerd. Klagers raadsvrouw is er niet van op de hoogte dat er een netwerkgesprek is geweest. De instelling heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat de behandeling pas zou kunnen starten als er overeenstemming is over de medicatie. Die overeenstemming is er niet en klagers netwerk schaart zich achter hem. Het vooruitzicht van begeleid verlof vanuit FPC De Kijvelanden is, gelet daarop, twijfelachtig.
In de instelling kreeg klager niet alleen beperkingen opgelegd vanwege de coronamaatregelen, maar ook door het personeelstekort of andere (onbekende) redenen. De afdeling is al langere tijd gesloten tussen 18:00 uur en 10:00 uur. Klager mag dan niet van zijn kamer en hij kan dan ook geen telefoon ontvangen van zijn raadsvrouw. Voor zover klager weet, speelt dit probleem in andere instellingen niet in deze mate. De beperkingen in combinatie met de bijwerkingen die klager ondervindt, beperken klagers leven drastisch en meer dan nodig is.
Het FPC Van der Hoeven Kliniek kan ook overgaan tot dwangmedicatie, als zij dat nodig vindt. Van werkelijke stagnatie van de behandeling bij overplaatsing zal dan ook geen sprake zijn. Klagers resocialisatie staat op dit moment hoe dan ook stil. Dat is noch in zijn belang noch in het belang van de maatschappij, waarin klager dient terug te keren.
Klager heeft binnenkort zijn verlengingszitting. In dat kader is er gesproken over een zorgconferentie. De behandeling loopt al bijna vier jaar. Klager wil andere behandelaren. Hij begrijpt dat zijn dossier dan meegaat, maar het zou hem wel een open blik geven. Het verzoek rust immers niet alleen op het meningsverschil rond de dwangmedicatie.
Standpunt van verweerder
De instelling waar klager nu verblijft ziet nog behandelmogelijkheden. Volgens de instelling is een overplaatsing vanuit behandelinhoudelijk perspectief op dit moment dan ook niet aangewezen. Klager ondergaat momenteel een a-dwangbehandeling met antipsychotische medicatie. Als gevolg daarvan neemt de instelling momenteel geen psychotische symptomen bij klager waar, behalve incoherentie als de gesprekken wat langer duren en emotionele vlakheid. De dwangbehandeling is na een lange procedure ingezet, omdat klager een second opinion wilde. De uitkomst daarvan heeft hij overigens niet met het behandelteam willen delen.
Het behandelteam heeft de afgelopen twee jaar veel tijd in klager geïnvesteerd. Het is van belang om de effecten van de medicatie volledig af te wachten, zodat kan worden bezien wat de eventuele vervolgstappen zijn. Alle deskundigen zijn het erover eens dat medicatie noodzakelijk is om op een verantwoorde wijze stappen te zetten richting verlof en – op langere termijn – plaatsing in een kliniek met een lager beveiligingsniveau. Een overplaatsing zal dit traject onderbreken. Omdat de dwangmedicatie een beslissing is van het hoofd van de instelling, zou die beslissing in FPC Van der Hoeven Kliniek immers opnieuw moeten worden genomen. Bovendien is de verwachting dat klager in een andere kliniek in eenzelfde dynamiek terecht zal komen. Dat zou een herhaling van zetten opleveren – en dus vertraging van het behandeltraject.
Klager heeft zijn stellingen dat de instelling toezeggingen zou hebben gedaan over een overplaatsing en dat de instelling stukken is kwijtgeraakt, niet nader gespecificeerd. Het zou overigens wel kunnen dat de instelling overplaatsing als een mogelijkheid zag, als er geen noodzaak zou bestaan voor medicatie. Die noodzaak is er echter wel. Klagers vorige overplaatsingsverzoek deed hij in een heel ander stadium van de behandeling.
De start van de a-dwangbehandeling is in 2018 met klagers netwerk besproken. Klagers netwerk steunde hem in de wens om geen medicatie te gebruiken. Nu de dwangmedicatie is gestart, is er wederom een netwerkgesprek geweest. Het klopt dat klagers netwerk hem nog steeds steunt in de wens om geen medicatie te gebruiken. Toch wordt het van belang geacht om met het netwerk te spreken in het kader van risicomanagement voor een eventuele verlofaanvraag. Het is de bedoeling om het netwerk te informeren over veranderingen in klagers toestandsbeeld. Het gesprek is enige tijd uitgesteld vanwege de coronamaatregelen en klagers wensen, maar het heeft onlangs alsnog plaatsgevonden.
Wegens ziekteverzuim zijn de insluittijden in de instelling tijdelijk gewijzigd. Klager kan tussen 10:00 uur en 18:00 uur van zijn kamer af en contact leggen met zijn netwerk en zijn advocaat. Hiermee wordt voldaan aan de eisen van de wet. Klager beweegt zich vrij door de instelling, hij heeft dagelijks telefonisch contact met onder meer zijn vriendin en hij mag wekelijks videobellen met zijn oudste dochter op Curaçao.
Klager functioneert binnen de huidige structuur stabiel. Hij stelt zich begeleidbaar op en volgt de aanwijzingen van het behandelteam op. De behandeling is gericht op inzicht in risicofactoren en het bijhouden van het vroegsignaleringsplan.
3. De beoordeling
Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd.
Klager verblijft op dit moment in FPC De Kijvelanden. Hij wil graag worden overgeplaatst naar FPC Van der Hoeven Kliniek, omdat hij geen vertrouwen meer heeft in (herstel van de relatie met) FPC De Kijvelanden.
Op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg moet verweerder bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden de volgende factoren meenemen in zijn overwegingen:
a. de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;
b. de eisen die de verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking stelt; en
c. de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals opgenomen in de indicatiestelling.
Het uitgangspunt van het door verweerder gevoerde beleid is dat een ter beschikking gestelde wordt geplaatst in een instelling binnen zijn eigen regio. Als een ter beschikking gestelde al in een instelling is geplaatst, wordt bij een verzoek om overplaatsing echter gekeken of een overplaatsing behandelinhoudelijk geïndiceerd is. Naar het oordeel van de beroepscommissie is het niet in het belang van klagers behandeling om hem in het huidige stadium van zijn behandeling over te plaatsen naar een andere instelling. Daartoe overweegt de beroepscommissie als volgt.
Uit de inlichtingen van verweerder komt naar voren dat FPC De Kijvelanden nog mogelijkheden ziet voor klagers behandeling. De instelling ziet antipsychotische medicatie als een essentieel onderdeel van die behandeling. Klager krijgt die medicatie sinds kort, in de vorm van een a dwangbehandeling (waarover de beroepscommissie oordeelt in RSJ 4 mei 2021, 21/19425/TA). Dit traject zou vertraging oplopen als klager tussentijds wordt overgeplaatst. Klager functioneert momenteel stabiel. Zijn netwerk wordt betrokken bij zijn behandeling, zoals hij graag wilde. De instelling richt zich voorzichtig op vervolgstappen, waaronder (begeleid) verlof.
Gelet op bovenstaande inlichtingen is het niet in klagers belang om hem in het huidige stadium van zijn behandeling over te plaatsten naar een andere instelling. De bestreden beslissing kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 4 mei 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. M.R. Daniel en dr. T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
secretaris voorzitter