nummer: 07/1033/GA
betreft: [klager] datum: 16 juli 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Achterhoek, locatie Ooyerhoek te Zutphen,
gericht tegen een uitspraak van 10 april 2007 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 19 juni 2007, gehouden in de locatie Ooyerhoek, zijn gehoord klager en de heer [...], locatiedirecteur bij meergenoemde locatie.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, wegens het gooien van moertjes.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De locatiedirecteur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het was niet te herleiden welke gedetineerde specifiek met moertjes gegooid heeft. Daarnaar gevraagd wilde klager niet zeggen wie er wel gegooid had. Dit bracht op dat moment de orde en de veiligheid op de werkzaal in gevaar. Verwijtbaar aan klager is
dat hij, door te zwijgen, de orde en de veiligheid in de inrichting bewust in gevaar heeft gebracht. Deze actie van klager legitimeert de opgelegde sanctie.
Desgevraagd heeft de locatiedirecteur nog aangegeven dat er geen nader onderzoek naar de toedracht is gedaan.
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Hij zat met drie andere gedetineerden aan een tafel. De werkmeester zat naast hen. Er werd naar de werkmeester gegooid. Deze zei er wat van. Omdat klager zich niet aangesproken voelde heeft hij niet gereageerd. Daarop werd er nogmaals gegooid.
Vervolgens werden klager en de drie andere gedetineerden naar boven gestuurd. Geen van hen heeft iets gedaan. Evenmin hebben ze iets gezien, zodat zij niet hebben kunnen aangeven wie degene was die met moertjes gegooid heeft.
3. De beoordeling
Klager is op 19 februari 2007 gesanctioneerd omdat hij deel uitmaakte van een groep gedetineerden die was gewaarschuwd in verband met het gooien door één van hen van -onder meer- moertjes. In beklag is namens de directie aangegeven dat er voldoende
reden was tot het opleggen van de sanctie omdat de betrokken gedetineerden niet hebben willen aangeven wie van hen de moertjes gegooid heeft. In beroep heeft de locatiedirecteur het standpunt van de collectieve bestraffing verlaten en wordt klager
verweten dat hij, door te zwijgen, de orde en de veiligheid in de inrichting bewust in gevaar heeft gebracht.
Een wijziging van standpunt en daarmee van de grondslag van de bestraffing, is in hoger beroep niet toegestaan. Reeds hierom zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Ten overvloede wordt het volgende overwogen.
Op grond van artikel 51, eerste lid, onder a juncto artikel 50, eerste lid, Pbw kan de directeur een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte voor ten hoogste twee weken, indien de
gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Artikel 51, vijfde lid, Pbw bepaalt vervolgens dat geen straf kan worden
opgelegd, indien de gedetineerde voor het begaan van een feit als hiervoor bedoeld niet verantwoordelijk kan worden gesteld. Uit voorgaande volgt dat sprake moet zijn van individuele verwijtbaarheid. Een collectieve verwijtbaarheid, zoals in het
onderhavige geval door de directeur aangenomen, kan derhalve niet tot strafoplegging leiden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.C. van Kamp, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 16 juli 2007
secretaris voorzitter