Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8627/GV, 28 april 2021, beroep
Uitspraakdatum:28-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/8627/GV

               

Betreft [klager]

Datum 28 april 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 17 november 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. P.W. van Rijmenam-van Oosterom, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft geen banden met Nederland. Mogelijke eerdere uitspraken over terugkeer naar het Verenigd Koninkrijk (VK) zijn niet (langer) aan de orde. Als klager rechtmatig verblijf zou hebben gehad, dan had hij voorwaardelijk in vrijheid gesteld moeten worden. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft op 28 augustus 2020 negatief geadviseerd. De casemanager heeft de officier van justitie gevraagd haar standpunt te herzien, omdat er geen sprake was van mogelijke tegenstrijdige uitspraken. De officier van justitie heeft hier niet meer op gereageerd. Het advies van het OM is op onjuiste gronden gebaseerd.

Uit de bestreden beslissing blijkt dat de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) het dossier van klager niet in behandeling heeft, omdat er een overleveringsverzoek is gedaan bij de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS). Dat is onbegrijpelijk, omdat de rechtbank Amsterdam op 2 juli 2019 klagers overlevering aan het VK heeft toegestaan. Er is dus geen lopende procedure. Het is daarbij überhaupt onbegrijpelijk dat de DT&V een dossier niet in behandeling neemt, als klager om strafonderbreking verzoekt.

Klagers uitzetting naar het VK is uitvoerbaar en kan daadwerkelijk worden gerealiseerd. Verwezen wordt naar RSJ 17 april 2020, R-20/5887/GV.

De reactie op het beroepschrift is in strijd met het beginsel van zorgvuldige voorbereiding, het motiveringsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Het is onjuist dat er een overleveringsverzoek via de afdeling IOS loopt. Uit de stukken blijkt immers dat er geen strafoverdrachtsprocedure loopt, omdat de ingangsdatum van een eventuele strafonderbreking is bereikt.

Klager wordt al maanden niet meer door een camera geobserveerd. Er is geen suïcidegevaar. Er bestaat geen risico op fysieke dreiging richting degenen die hem zouden overdragen aan het VK. Klager wil graag terugkeren, omdat het voor zijn familie niet mogelijk is om hem te bezoeken, als gevolg van de coronacrisis. Het gemis wordt groter en de wens om terug te keren groeit, nu de crisis al zo lang duurt. Klager zal meewerken aan overlevering.

 

Standpunt van verweerder

Verweerder heeft klagers verzoek afgewezen, wegens een lopende procedure tot strafoverdracht en omdat er door het VK een uitleveringsverzoek is gedaan. Klagers dossier is daarom niet in behandeling bij de DT&V.

De afdeling IOS heeft verweerder – bij navraag – evenwel medegedeeld dat er op dit moment geen verzoek tot strafoverdracht loopt, omdat de ingangsdatum van een eventuele strafonderbreking reeds is bereikt. Hoewel strafoverdracht de voorkeur verdient, wordt dat in dit geval niet opportuun geacht. Die procedure had dan in een eerder stadium opgestart moeten worden. De afdeling IOS heeft daarnaast aangegeven dat er een overleveringsverzoek is gedaan door (de beroepscommissie begrijpt: bij) de rechtbank Amsterdam. In het vrijhedenadvies van 12 november 2020 wordt ook melding gedaan van dit (toegestane) overleveringsverzoek. In die zin kan worden gesteld dat de overleveringsprocedure prevaleert boven een uitzetting op grond van klagers ongewenstverklaring.

De DT&V heeft medegedeeld dat het overleveringsverzoek nog steeds van kracht is. De Internationale Rechtshulpkamer (IRK) zal de feitelijke overlevering in gang zetten, nadat klager zijn straf heeft uitgezeten.

Daarbij komt dat klager op grond van uitspraken die hij heeft gedaan om overlevering te voorkomen, op een afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG) is geplaatst. Zijn uitspraken waren dermate ernstig en dreigend, dat hij niet langer in een regulier regime kon verblijven. Verwezen wordt naar een advies van een gedragskundige van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught van juni 2020 (in het kader van het toepassen van cameratoezicht). Klager verblijft (d.d. 4 december 2020) nog steeds op de BPG-afdeling, dus de risico’s die hij vormt zijn kennelijk onverminderd.

Het OM heeft negatief geadviseerd, gelet op klagers gedrag en omdat hij zijn verzoek onvoldoende heeft onderbouwd.

Nu klager niet uitzetbaar is, kan zijn verzoek om strafonderbreking niet worden ingewilligd. Daarbij komt dat niet is onderbouwd waarom klager thans wel wil worden uitgezet naar of overgeleverd aan het VK, terwijl hij eerder nog dreigde degene(n) iets aan te doen, die hem zouden uitzetten/overleveren.

 

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de PI Vught heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat er een overleveringsverzoek ligt, de feitelijke overlevering na het uitzitten van klagers straf door de IRK zal worden gerealiseerd en het OM negatief heeft geadviseerd.

Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek, omdat dit niet is onderbouwd en het bovendien tegenstrijdig is met eerdere uitspraken van klager, inhoudende dat hij helemaal niet naar het VK wilde.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 6 februari 2019 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. Op klagers registratiekaart staan voorts twee uit- c.q. overleveringsdetenties vermeld.

 

De regelgeving

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. De strafonderbreking gaat in op het moment dat de gedetineerde Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.

Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 2012, 7141).

 

Twee opmerkingen vooraf

De beroepscommissie merkt allereerst op dat het OM onder meer negatief heeft geadviseerd omdat klager zijn verzoek onvoldoende zou hebben onderbouwd. Een verzoek om strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling behoeft echter niet te worden onderbouwd. Het belang van de gedetineerde is in beginsel gegeven, namelijk de verkorting van zijn feitelijke detentie.

De beroepscommissie merkt daarnaast op dat er tussen partijen verwarring bestaat omtrent de titels waarop klager naar het VK zou kunnen worden overgebracht. Drie titels moeten worden onderscheiden: ten eerste een uitzetting vanwege klagers ongewenstverklaring, ten tweede een strafoverdracht (in welk geval het restant van de gevangenisstraf die klager in Nederland ondergaat ten uitvoer wordt gelegd in het VK) en ten derde een uit- of overlevering (1) (in welk geval klager uit hoofde van een Britse strafzaak aldaar zal worden gedetineerd).

 

De inhoudelijke beoordeling

Uit de inlichtingen van verweerder blijkt dat de rechtbank Amsterdam klagers overlevering – waarvan de aard en strekking overigens niet uit het dossier blijken – reeds heeft toegestaan. De IRK zou de overlevering kunnen realiseren, zodra klager zijn straf heeft uitgezeten.

Naar het oordeel van de beroepscommissie staat niet vast dat de verzochte strafonderbreking klagers overlevering aan het VK zal doorkruisen. Als de strafonderbreking zou worden verleend, kan klagers immers direct op grond van de overlevering worden gedetineerd, in afwachting van de realisatie daarvan. Aldus kan klagers straf conform de ratio van de Regeling worden verkort, terwijl de overlevering geen gevaar loopt.

Opgemerkt zij dat klagers omstandigheden anders zijn dan die van de klager in RSJ 17 april 2020, R-20/5887/GV. In die zaak was de overlevering nog niet toegestaan en was het onduidelijk of de klager als gevolg van de strafonderbreking daadwerkelijk direct zou worden uitgezet, in welk geval de tenuitvoerlegging van het in die zaak spelende Europese Aanhoudingsbevel (EAB) onzeker zou worden.

Ten aanzien van klagers eerdere – met bedreigingen gepaard gaande – verzet tegen overbrenging naar het VK, merkt de beroepscommissie op dat een en ander inmiddels geruime tijd geleden speelde, klagers gestelde beweegredenen om thans wel overgebracht te willen worden navolgbaar zijn en zijn gedrag op de BPG-afdeling getuige het selectieadvies d.d. 12 november 2020 overwegend positief is geweest. De enkele omstandigheid dat klager op de BPG-afdeling verblijft, vormt op grond van de Regeling geen reden om hem geen strafonderbreking te verlenen.

Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

 

Deze uitspraak is op 28 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, F. van Dekken en mr. S. Djebali, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

 

[1] Welke van de twee in klagers geval van toepassing is, wordt op grond van het dossier niet duidelijk. Dit is afhankelijk van de datum waarop de uitlevering dan wel overlevering is toegestaan (vóór of na de Brexit). Kortheidshalve wordt verder de term ‘overlevering’ gebruikt. Voor uitlevering geldt mutatis mutandis evenwel hetzelfde.

Naar boven