Nummer R-20/8585/TA
Betreft klager
Datum 26 april 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen een afdelingsarrest voor ten hoogste vier weken, ingaande op 15 juli 2020.
De beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) heeft op 11 november 2020 het beklag ongegrond verklaard (Me 2020-000136). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. A.R. Ytsma, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en [...], jurist bij de instelling, gehoord op de digitale zitting van 3 maart 2021.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager herkent zich niet in de overwegingen dat hij niet in samenwerking was. Ook herkent hij zich niet in de overweging dat hij in de periode na het opleggen van het afdelingsarrest de situatie buiten zichzelf legde en dat hij in het geheel niet naar zijn eigen aandeel kon kijken. Het oordeel van de beklagrechter dat daardoor de orde en veiligheid binnen de instelling in het gedrang was, acht klager onbegrijpelijk. Klager was niet agressief tegen het personeel. De noodzaak van het opleggen van de maatregel is niet aangetoond. Het opleggen van de maatregel van afdelingsarrest was onnodig. Voor het vervelende – maar niet meer dan dat - gedrag dat klager liet zien, kan niet een dergelijke vrijheidsbeperkende maatregel worden opgelegd.
Standpunt van het hoofd van de instelling
Klager vertoonde meer dan alleen vervelend gedrag. Klager moest openheid van zaken geven en in gesprek zijn met het behandelteam. Klager stelde zich niet controleerbaar op. Vervolgens legde klager het gehele incident buiten zichzelf en kon hij niet naar zijn eigen aandeel kijken.
Op 15 juli 2020 werd klager gecontroleerd tijdens een onbegeleid verlof. Nadat tevergeefs is getracht telefonisch contact op te nemen met klager, is besloten om een fysieke controle uit te voeren. De sociotherapeut wilde met klager de inhoud van zijn fietstas bekijken. Klager wilde dit niet. Hij wilde ook niet mee naar de instelling en de politie is gebeld om klager naar de instelling te brengen. Het volledig ontbreken van de samenwerking en controleerbaarheid van klager leverde een risico op in het kader van de orde en veiligheid in de instelling. Bij controle van de fietstassen is een tweede mobiele telefoon aangetroffen. Het opleggen van de maatregel van afdelingsarrest is dan niet onredelijk of onbillijk. Na een dergelijke situatie dient klager in gesprek te gaan met het behandelteam. Klager heeft het hele incident buiten zichzelf gelegd en niet naar zijn eigen aandeel gekeken. Het behandelteam heeft aangegeven dat zij voortdurend toezicht wil hebben op klager en dat hij daarom ook niet zonder begeleiding van de unit af mocht gaan. Op 22 juli 2020 heeft een verruiming plaatsgevonden, namelijk het opstarten van therapie en arbeid, en op 29 juli 2020 is de maatregel beëindigd. Een eerdere verruiming was niet mogelijk.
3. De beoordeling
Artikel 33 van de Bvt bepaalt dat, indien de bewegingsvrijheid waarop de verpleegde op grond van de bij of krachtens de Bvt gestelde regels recht heeft, niet is beperkt tot de afdeling waar hij verblijft, het hoofd van de instelling zodanige beperking niettemin telkens voor een periode van ten hoogste vier weken kan opleggen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 32, eerste lid van de Bvt.
Vanwege het niet meewerken aan een fysieke controle tijdens zijn onbegeleid verlof, waarbij klager uiteindelijk door de politie is teruggebracht naar de instelling, is aan klager bij terugkomst in de instelling afdelingsarrest opgelegd ter handhaving van de orde en veiligheid binnen de instelling. Hoewel klager buiten de instelling niet heeft meegewerkt, is naar het oordeel van de beroepscommissie, uit de onderliggende stukken en de gegeven toelichting ter zitting, onvoldoende gebleken dat voormelde maatregel ter handhaving van de orde en veiligheid binnen de instelling diende te worden opgelegd.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van het hoofd van de instelling als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €56,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €56,-.
Deze uitspraak is op 26 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. T.B. Trotman, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en drs. C.D. Witsenburg, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.
secretaris voorzitter