Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6708/GA, 22 april 2021, beroep
Uitspraakdatum:22-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          R-20/6708/GA

    

           

Betreft [klager]

Datum 22 april 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van […] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van de directeur om per 18 maart 2020 een nieuwe medegedetineerde bij hem op cel te plaatsen, terwijl hij na binnenkomst niet meteen is gecontroleerd, waardoor klager onnodig is blootgesteld aan het risico om met het coronavirus besmet te raken.

De beklagrechter bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen heeft op 7 april 2020 het beklag ongegrond verklaard (Nh-2020-166). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en de directeur van de locatie Norgerhaven (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. Op 16 december 2020 heeft de beroepscommissie de directeur verzocht om nadere inlichtingen, die op 31 december 2020 zijn ontvangen. Een kopie van deze nadere inlichtingen is aan klager toegezonden.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De directie heeft de gedetineerden op 13 maart 2020 bericht dat het in verband met de landelijke coronamaatregelen vanaf 14 maart 2020 niet langer is toegestaan om in de inrichting bezoek te ontvangen en spullen in- en uit te voeren. Op 18 maart 2020 is een nieuwe medegedetineerde bij klager op cel geplaatst, terwijl hij niet is getest en zijn lichaamstemperatuur niet is gemeten. Klager behoort vanwege zijn leeftijd tot een risicogroep. Daarnaast is in een meerpersoonscel (MPC) sprake van een beperkte ruimte en worden (sanitaire) voorzieningen met elkaar gedeeld, waardoor de kans op besmetting groot is. Hoewel klager is overgeplaatst naar een eenpersoonscel (EPC), is klager een dag en een nacht onnodig blootgesteld aan het risico op besmettingsgevaar met het coronavirus. De directie heeft hiermee jegens klager onzorgvuldig, verwijtbaar en in tegenspraak met haar bericht van 13 maart 2020 gehandeld. Omdat klager bang is om als gevolg van het coronavirus ziek te worden en in detentie te sterven, heeft klager veel stress ervaren. Verzocht wordt om een financiële vergoeding dan wel om klagers celstraf te verminderen en dat de directie excuses maakt.

Standpunt van de directeur

Om verspreiding van het coronavirus en daarmee het risico op besmetting maximaal te beperken heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) met ingang van 14 maart 2020 maatregelen getroffen. In navolging daarvan neemt de inrichting alle mogelijke hygiënische maatregelen, waarbij rekening wordt gehouden met de geldende DJI-richtlijnen en de adviezen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Anders dan klager stelt is hij de door de samenplaatsing met zijn celgenoot op 18 maart 2020 niet blootgesteld aan besmettingsgevaar met het coronavirus. Overeenkomstig algemeen beleid binnen de inrichting worden alle nieuwe gedetineerden in een MPC geplaatst, tenzij sprake is van een contra-indicatie. Voorafgaand aan de samenplaatsing zijn bij klagers celgenoot meerdere gezondheidschecks (een koortsmeting) afgenomen. Allereerst heeft de inrichting van herkomst klagers celgenoot op zijn gezondheid gecontroleerd, waarna de Dienst Vervoer & Ondersteuning hem vanwege vervoer naar de inrichting op eventuele koorts heeft gecontroleerd. Vervolgens is de temperatuur van klagers celgenoot bij binnenkomst in de locatie Norgerhaven opnieuw gemeten. Telkens is vastgesteld dat bij klagers celgenoot geen sprake was van een verhoogde lichaamstemperatuur. Daar komt bij dat klager alleen in een MPC verbleef en dat er geen (alternatieve) EPC beschikbaar was voor zijn celgenoot. Beiden verbleven, voordat zij samen in een MPC werden geplaatst, al enige tijd in detentie en hadden géén aan het coronavirus gerelateerde klachten. Bovendien heeft de samenplaatsing niet langer geduurd dan noodzakelijk, omdat klager sinds 20 maart 2020 in een EPC verblijft. Gelet op het voorgaande zijn eventuele gezondheidsrisico’s zeer beperkt gebleven en heeft de inrichting ten aanzien van klager zorgvuldig gehandeld. Verzocht wordt om het beroep van klager ongegrond te verklaren.

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie dient de vraag te beantwoorden of met hetgeen klager in beroep aanvoert sprake is van een uitbreiding van het beklag of dat dit moet worden opgevat als een nadere invulling van het beklag. De beroepscommissie overweegt dat klager in zijn klaagschrift heeft geschreven dat de directie hem heeft blootgesteld aan besmettingsgevaar. In zijn beroepschrift heeft klager uitgebreid toegelicht dat hij vooral door het samenplaatsen met een nieuwe medegedetineerde is blootgesteld aan besmettingsgevaar. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft klager daarmee bedoeld zijn klacht nader te concretiseren. De beroepscommissie zal daarom het klaagschrift, in samenhang bezien met het beroepschrift, opvatten als te zijn gericht tegen de beslissing van de directeur om op 18 maart 2020 een nieuwe medegedetineerde bij hem op cel te plaatsen, waardoor klager onnodig is blootgesteld aan het risico om met het coronavirus besmet te raken, omdat die medegedetineerde na binnenkomst niet meteen is gecontroleerd. Nu de beklagrechter in zijn uitspraak hierover geen oordeel heeft gegeven, zal de beroepscommissie om proceseconomische redenen zelf op dit beklag beslissen.

 

De door de overheid getroffen (landelijke) maatregelen

De beroepscommissie stelt voorop dat ten tijde van het indienen van het klaagschrift sprake was van het begin van de uitbraak van het coronavirus. In deze periode heeft de overheid in korte tijd maatregelen moeten nemen om de samenleving te beschermen tegen die uitbraak en volgden vanuit het RIVM dagelijks nieuwe richtlijnen. Ter bescherming van justitiabelen en het inrichtingspersoneel heeft DJI met ingang van 14 maart 2020 landelijke maatregelen getroffen om het risico op verspreiding van het coronavirus in de inrichtingen te verkleinen. Zo zijn bezoeken en verloven opgeschort en is de (nieuwe) instroom en uitstroom van gedetineerden zoveel mogelijk beperkt. Daarnaast gelden voor het inrichtingspersoneel dezelfde RIVM-richtlijnen als voor zorgmedewerkers, anders dan in ziekenhuizen, zoals het gebruik van beschermingsmiddelen. Ook worden de richtlijnen van het RIVM ten aanzien van hygiëne en het houden van voldoende afstand zoveel mogelijk nageleefd.

 

De situatie in de locatie Norgerhaven

Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat in de inrichting alle mogelijke hygiënische maatregelen in acht worden genomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de geldende DJI-richtlijnen en acht geslagen op de adviezen van het RIVM.

 

Samenplaatsing MPC

De beroepscommissie overweegt dat de directeur bij de beslissing om twee gedetineerden met elkaar op één cel te plaatsen zorgvuldig dient om te gaan (vgl. RSJ 21 juli 2020,

R-19/3798/GA). Hierbij dient de directeur onder meer te kijken naar de beschikbaarheid van de cellen en eventuele contra-indicaties. In dit verband merkt de beroepscommissie op dat het samenplaatsen van een gedetineerde met een medegedetineerde in een MPC vanwege de uitbraak van het coronavirus in beginsel betekent dat de door het RIVM aanbevolen afstand van 1,5 meter niet in acht kan worden genomen. Het risico op besmetting met het coronavirus voor klager en zijn celgenoot wordt hiermee vergroot.

Blijkens de schriftelijke inlichtingen van de directeur heeft klagers celgenoot voorafgaand aan de samenplaatsing meerdere gezondheidschecks ondergaan. De gezondheidschecks die bij klagers celgenoot achtereenvolgens in de inrichting van herkomst, door DV&O en in de locatie Norgerhaven zijn afgenomen wezen telkens uit dat hij geen temperatuurverhoging had. De directeur heeft voorts te kennen gegeven dat er geen (alternatieve) EPC beschikbaar was en dat klager evenals zijn celgenoot geen aan het coronavirus gerelateerde klachten vertoonde. Daar komt bij dat de samenplaatsing niet langer heeft geduurd dan noodzakelijk, nu klager op 20 maart 2020 naar een EPC is overgeplaatst. De stelling van klager dat hij onnodig is blootgesteld aan het risico om met corona besmet te raken, doordat zijn celgenoot niet meteen na binnenkomst is gecontroleerd, is in het licht van de door de directeur hierover gedane mededelingen niet aannemelijk geworden. De beroepscommissie begrijpt de zorgen van klager, maar de door klager aangevoerde omstandigheden betreffende de samenplaatsing kunnen niet de conclusie rechtvaardigen dat de bestreden beslissing van de directeur onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen dan wel dat de beslissing onredelijk of onbillijk zou zijn. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beklag ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beklag ongegrond en het beroep voor het overige ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 22 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven