Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6644/GA, 12 april 2021, beroep
Uitspraakdatum:12-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/6644/GA

             

Betreft [Klager]

Datum 12 april 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft – voor zover in beroep aan de orde – beklag ingesteld tegen:

a.  het te laat betalen van zijn motorrijtuigbelasting door nalatigheid van zijn casemanager (VU 2019-1859);

b.  het zonder intakegesprek te zijn overgeplaatst naar de afdeling voor Inrichting Stelselmatige Daders van de locatie Norgerhaven (VU 2019-1860);

c.  de plaatsing vanuit fase 1 naar fase 2 zonder opgaaf van redenen of mondelinge toelichting (VU 2019-1861);

d.  het niet (tijdig) kunnen inzien van zijn penitentiair dossier (VU 2019-1906);

e.  het verscheuren van een verzoekbriefje en intimidatie door zijn mentor

(VU 2019-1907);

f.   de inhoud van zijn behandelplan (VU 2019-1908).

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 3 april 2020 de klachten onder b., c., d. en f. ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klachten onder a. en e. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager en zijn raadsman, mr. V. Poelmeijer, hebben beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Op 20 april 2020 heeft mr. R. Polderman zich als raadsman gesteld in deze zaak. Hij heeft zich op 7 mei 2020 teruggetrokken. Op 2 oktober 2020 heeft mr. J.J. Serrarens zich als raadsvrouw in deze zaak gesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft beroep ingesteld nu hij niet uitvoerig zijn verhaal heeft kunnen doen. Klager wil worden gehoord en zijn verhaal inzake zijn klachten toelichten.

In een aanvullende reactie wordt ten aanzien van het beklag onder d. het volgende aangevoerd. Op 30 augustus 2019 – hetgeen tevens door de directeur is erkend – heeft klager verzocht om inzage van zijn penitentiair dossier. Op 22 oktober 2019 werd klager naar een andere inrichting overgeplaatst en op dat moment was zijn verzoek nog niet gehonoreerd. Het oordeel van de beklagrechter is onbegrijpelijk, nu het immers onredelijk is dat een verzoek tot inzage in het penitentiair dossier na bijna twee maanden nog niet is ingewilligd. De directeur stelt dat klager naar aanleiding van zijn verzoek op een wachtlijst is geplaatst. Klager vraagt zich af of dat dan de inspanning is die door de beklagrechter als positief wordt gewaardeerd. Die inspanning had na zeven weken in ieder geval nog niets opgeleverd en het is de vraag of klager zijn penitentiair dossier wel ooit zou hebben kunnen inzien indien hij eind oktober 2019 niet zou zijn overgeplaatst. Gedetineerden hebben recht op inzage in hun volledige penitentiair dossier (zie bijvoorbeeld RSJ 24 april 2006, 05/2866/GA) en de directeur dient er derhalve voor te zorgen dat van dit recht desgewenst gebruik kan worden gemaakt. Dit impliceert dat de organisatie binnen de inrichting (met name binnen de afdeling Detentie & Reïntegratie) zodanig moet zijn dat het dossier binnen een redelijke termijn kan worden ingezien. Een termijn van meer dan zeven weken is in ieder geval niet redelijk.

Standpunt van de directeur

Klagers beroepschrift is niet voorzien van gronden, nu klager enkel benoemt dat hij in beroep wenst te gaan om te worden gehoord. Het beroepschrift voldoet dan ook niet aan de wettelijke vereisten van artikel 69, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). De directeur persisteert daarom verder bij zijn eerder ingenomen standpunt en verwijst naar de reeds ingediende stukken.

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid

Op grond van artikel 69, eerste lid, van de Pbw moet – voor zover hier van belang – het beroepschrift met redenen zijn omkleed. De directeur heeft in beroep aangevoerd dat klagers beroepschrift niet van nadere gronden is voorzien. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft klager met zijn brieven van 13 april 2020 en 11 mei 2020 wel voldaan aan zijn verplichting het beroep met redenen te omkleden. Derhalve zal de beroepscommissie klager ontvangen in zijn beroep.

Inhoudelijk

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Voor zover door klager is geklaagd over de procedure bij de beklagrechter gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

Beklag d.

Uit de stukken volgt dat – onweersproken – vast is komen te staan dat klager op 30 augustus 2019 een aanvraag heeft ingediend teneinde zijn penitentiair dossier in te kunnen zien. Hiervoor heeft klager op 4 september 2019 een formulier gekregen. Dit is vervolgens door de casemanager ingeleverd bij de Back Office. Vanwege het feit dat de laptops waren ingeleverd voor onderhoud, is klager voor zijn aanvraag op een wachtlijst gezet. Op 22 oktober 2019 is klager overgeplaatst naar een andere inrichting en heeft hij zijn penitentiair dossier niet meer kunnen inzien.

De beroepscommissie is van oordeel dat klager niet binnen een redelijke termijn, nadat hij daarom had verzocht, inzage in zijn penitentiair dossier heeft gekregen. Dat er kennelijk laptops wegens onderhoud voor een bepaalde periode niet in de inrichting aanwezig waren, doet aan het voorgaande niet af en ontslaat de directeur niet van diens zorgplicht om klager dan wel op andere wijze alsnog zijn penitentiair dossier in te laten zien. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie zal klager in verband met het ondervonden ongemak een tegemoetkoming toekennen van €5,-.

Beklag f.

Klager is het niet eens met de inhoud van zijn behandelplan. Dit beklag is niet gericht tegen een door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Klager kan daarom niet in zijn beklag worden ontvangen. Gelet hierop zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

Overige klachten

Voor het overige kan het beroep naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het beklag onder d. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €5,-.

De beroepscommissie vernietigt ten aanzien van het beklag onder f. de uitspraak van de beklagrechter en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

 

Deze uitspraak is op 12 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. R.H. Koning, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven