Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5972/GA, 8 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:08-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/5972/GA

     

Betreft [Klager]

Datum 8 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[Klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen het niet voortvarend handelen van zijn casemanager met betrekking tot zijn detentiefasering.

 

De beklagcommissie bij de PI Dordrecht heeft op 5 februari 2020 het beklag gegrond verklaard (PD-2019-526). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

 

De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsman mr. M. de Reus in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Een selectieprocedure kan globaal bezien tussen de drie en vier maanden in beslag nemen, afhankelijk van de snelheid waarmee alle betrokkenen te werk gaan. De directeur betwist de tijdslijn zoals die door klager in de beklagprocedure is geschetst. Dat klager heeft aangegeven dat de procedure inzake plaatsing in een Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI) in mei 2019 is aangevangen, is feitelijk onjuist. Uit de mailwisseling tussen de casemanager en de backoffice blijkt dat er pas op 16 juli 2019 sprake was van een (mondelinge) aanvraag. Een medewerker van de backoffice heeft op basis van de aanvraag van klager een memo toegestuurd, zoals blijkt uit een briefwisseling van 2 en 4 september 2019. Hieruit is op te maken dat de medewerker van de backoffice refereert  aan een eerdere memo van 18 juli 2019, waarin klager was gevraagd gegevens aan te leveren. Pas op 26 augustus 2019 heeft klager de gegevens aangeleverd, waarop de backoffice pas vanaf dat moment de ketenpartners kon aanschrijven. Op 9 oktober 2019 heeft de casemanager het verzoek - nadat alle informatie was binnengekomen en de procedure bij het multidisciplinair overleg en de vrijhedencommissie was doorlopen - opgestuurd. Op 15 december 2019 volgde het besluit van de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister). De procedure inzake plaatsing in een BBI is dus feitelijk pas vanaf 16 juli 2019 gaan lopen. Tussen het moment van de aanvraag tot aan het insturen van het verzoek zat ongeveer drie maanden en valt daarmee binnen de gebruikelijke duur van de selectieprocedure.

 

Standpunt van klager

Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op het beroep te reageren.

 

3. De beoordeling

Een gedetineerde heeft op grond van artikel 18, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) het recht om een verzoek tot (over)plaatsing – waaronder detentiefasering – in te dienen bij de Minister. Hoewel klager een dergelijk verzoek zelf bij de Minister kan indienen, stelt in de praktijk de directeur doorgaans eerst een selectieadvies op (in de zin van artikel 18, tweede lid, van de Pbw), zodat de Minister over de benodigde informatie beschikt om te kunnen beslissen.

 

Vast staat dat klager per 29 augustus 2019 in aanmerking kwam voor plaatsing in een BBI. Uit de stukken volgt dat op 16 juli 2019 door een medewerker van de inrichting is verzocht klager een formulier toe te sturen ten behoeve van zijn verzoek tot plaatsing in een BBI. Voorts blijkt uit de reactie van de casemanager van 4 september 2019 op klagers verzoekbriefje van 2 september 2019 dat klager op 18 juli 2019 een memo is toegestuurd om de adresgegevens door te geven. Klager heeft het verlofadres pas op 26 augustus 2019 doorgegeven. Op 9 oktober 2019 was het selectieadvies gereed.

 

Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de beroepscommissie niet gebleken dat de casemanager onvoldoende voortvarend heeft gehandeld ten aanzien van klagers verzoek tot detentiefasering. Klager is daarbij zelf verantwoordelijk voor het (tijdig) aanleveren van de gegevens die nodig zijn voor het indienen van een dergelijk verzoek. De periode van 26 augustus 2019 tot 9 oktober 2019 – voor het verkrijgen van de benodigde adviezen – komt niet onredelijk lang voor. Dat de Minister vervolgens pas op 15 december 2019 op het verzoek heeft beslist, kan de directeur niet worden aangerekend. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

 

De beroepscommissie merkt overigens op dat zij het betreurt dat de directeur de volledige informatie zoals hierboven weergegeven eerst in beroep aan de beroepscommissie heeft doen toekomen, en deze niet al heeft gedeeld met de beklagcommissie. Onvolledige informatieverstrekking bemoeilijkt de oordeelsvorming.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 8 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, U.P. Burke en mr. D.R. Sonneveldt, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven