Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0754/GM, 2 juli 2007, beroep
Uitspraakdatum:02-07-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/754/GM

betreft: [klager] datum: 2 juli 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.C.M. Welten, advocaat te Rotterdam, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 20 oktober 2006 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 1 juni 2007, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, is klagers raadsman, mr. C.C.M. Welten, gehoord. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is
hij niet ter zitting verschenen.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie De IJssel heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 14 september 2006, betreft het:
a. door de medische dienst niet detentieongeschikt verklaren van klager;
b. te laat medicatie verstrekken; en
c. verstrekken van verkeerde oogmedicatie; hem is Cromoglic voorgeschreven, terwijl hem in verband met zijn allergie Vividrin had moeten worden voorgeschreven.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is de klacht als volgt toegelicht.
Aan klager zijn door de medische dienst te laat medicijnen verstrekt. Het heeft ongeveer twee weken geduurd voordat hem de voor hem geschikte medicatie werd verstrekt. Ook heeft hij als oogmedicatie Cromoglic voorgeschreven gekregen terwijl hij daar
allergisch voor is. Hem had het medicijn Vividrin voorgeschreven moeten worden.
De raadsman heeft voorts nog het volgende aangevoerd. Klager voelde zich door de medische dienst aan het lijntje gehouden. De hele behandeling liep feitelijk niet goed. Voor zijn gevoel is hij van het kastje naar de muur gestuurd. Pas zes dagen nadat
hem de middelen Serquel en Oxazepam waren voorgeschreven, zijn deze aan hem verstrekt. Het middel Ranitidine is pas na elf dagen nadat het was voorgeschreven, verstrekt. De arts heeft klager ook oogdruppels voorgeschreven. Hij heeft die druppels
geweigerd omdat hij wist dat hij voor een aantal ooggeneesmiddelen allergisch was. Uiteindelijk heeft hij dat middel wel gebruikt maar er traden toen wel bijverschijnselen op. De medische dienst heeft één en ander wel nagezocht maar uiteindelijk kreeg
klager geen ander middel voorgeschreven. De klacht is inderdaad ook gericht tegen het niet detentieongeschikt verklaren van klager.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt. Klager is talloze malen bij de medische dienst op het spreekuur geweest met zijn klachten. Alle klachten zijn
daar uitgebreid bekend. Klager wordt, behalve voor zijn medische klachten, ook behandeld door de psycholoog en psychiater in verband met een psychotische stoornis. Hij heeft last van ernstige angstproblemen en somatiseert. Hem werd medicatie verstrekt.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a van de klacht:
De medische dienst is niet bevoegd te verklaren dat een gedetineerde detentieongeschikt is. Een klacht over de weigering van de dienst een dergelijke verklaring af te geven kan derhalve niet worden ontvangen.
Ten aanzien van onderdeel b van de klacht:
Uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht en uit het medisch dossier van klager, heeft de beroepscommissie niet de overtuiging bekomen dat de inrichtingsarts onzorgvuldig heeft gehandeld met betrekking tot de verstrekking van medicijnen aan
klager.
Voor zover het langer heeft geduurd alvorens bepaalde medicatie aan klager is uitgereikt, geldt dat dit, gelet op de soort en aard van die medicatie, geen nadelige gevolgen kan hebben gehad voor klagers gezondheid. Gelet daarop, één en ander in
onderling verband en samenhang bezien, kan ten aanzien van dit onderdeel van de klacht niet worden gezegd dat het handelen van de inrichtingsarts moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 van de Pm neergelegde norm. Het tegen dit
onderdeel van de klacht gerichte beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van onderdeel c van de klacht:
Aan klager zijn door de inrichtingsarts oogdruppels voorgeschreven van een ander merk dan klager voorheen gebruikte. Klager voert aan dat hij geen andere oogdruppels kan gebruikten omdat hij daar allergisch voor zou zijn. Nu het door de inrichtingsarts
aan klager voorgeschreven middel juist bedoeld is voor personen met allergische klachten, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde
norm.
Ook dit onderdeel van het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet ontvankelijk in zijn beroep ten aanzien van onderdeel a van de klacht en verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, drs. M.F. van Brederode - Zwart en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 2 juli 2007

secretaris voorzitter

Naar boven