Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6916/GA en R-20/6965/GA, 7 april 2021, beroep
Uitspraakdatum:07-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummers        R-20/6916/GA en R-20/6965/GA             

           

Betreft [klager]

Datum 7 april 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op de beroepen van de directeur van de locatie Norgerhaven te Veenhuizen (hierna: de directeur) en van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de nalatige wijze waarop door/namens de directie is omgegaan met de diefstal van zijn scheerapparaat uit zijn cel, omdat de directie nalatig is geweest in het opsporen van zijn scheerapparaat en omdat hij geen aangifte heeft kunnen doen.

De beklagrechter heeft op 8 mei 2020 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €113,- (Nh-2020-000044). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

Klagers raadsvrouw mr. J.A.M. Kwakman heeft namens klager beroep ingesteld tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming. 

De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsvrouw in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Onzorgvuldig handelen vanuit de directie naar aanleiding van de diefstal is, gelet op de processen die in gang zijn gezet na de diefstal, niet aan de orde. Inrichtingspersoneel heeft geprobeerd te achterhalen waar het scheerapparaat van klager is gebleven. Het toenmalige afdelingshoofd heeft meerdere malen gesproken met klager naar aanleiding van de diefstal. Daarnaast heeft het toenmalige afdelingshoofd celzoekingen georganiseerd en contact opgenomen met de afdeling BAD in verband met mogelijke uitvoer van het scheerapparaat. Klager heeft een aantal weken na de diefstal bij een afdelingsmedewerker te kennen gegeven dat het scheerapparaat is weggegooid. Waar en door wie dit is gedaan wist klager niet te vertellen. Daarnaast had klager zijn cel op slot moeten doen om de diefstal te voorkomen.

Standpunt van klager

Klager stelt dat er geen celinspectie heeft plaatsgevonden na de diefstal van zijn scheerapparaat. Impliciet blijkt dat ook uit het bericht van de anonieme medewerker van afdeling E, waarin staat dat er in ieder geval niet direct een celinspectie heeft plaatsgevonden. Er wordt evenmin in genoemd dat op een later moment een celinspectie heeft plaatsgevonden. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft klager een verklaring overgelegd door ondertekening waarvan medegedetineerden die op 6 januari 2020 op de betreffende afdeling zaten, bevestigen dat er geen celinspectie heeft plaatsgevonden. Dat er geen celinspectie heeft plaatsgevonden is bij uitstek de reden voor het beklag van klager. Verder wordt verwezen naar wat klager bij de Commissie van Toezicht naar voren heeft gebracht. Uit het beroepschrift van de directie blijkt niet expliciet meer dat betwist wordt dat klager over een scheerapparaat beschikte. Uit het aankomstformulier blijkt dat klager zijn scheerapparaat in ieder geval op 9 november 2018 nog had. Sindsdien heeft klager in geen andere PI dan Veenhuizen gezeten. In de berichtgeving van het afdelingshoofd en de anonieme piw-er van afdeling E lijkt niet betwist te worden dat klager over een scheerapparaat beschikte. Klager meent dat de PI verantwoordelijk is voor vergoeding van de gehele (markt)waarde van het scheerapparaat, nu de beklagrechter heeft vastgesteld dat klager over een scheerapparaat beschikte, dat deze gestolen is en dat de PI geen actie heeft ondernomen om te achterhalen waar die zich daarna bevond. Klager begrijpt dat hij in zijn algemeenheid zijn celdeur moet sluiten als hij vertrekt, maar in dit geval was er geen sprake van een vertrek. Hij werd voor een korte vraag bij de piw-er geroepen in de kamer, met openstaande deur, die direct tegenover zijn cel ligt. Onverwacht moest hij naar binnen en werd de deur gesloten, waardoor hij geen zicht had op zijn eigen deur. Dit ging allemaal zo snel dat niet van hem verwacht kon worden de deur voorafgaande aan de vraag te sluiten. Bovendien zou de schade zijn uitgebleven als de directie meteen goed had gereageerd en direct tot een celinspectie overgegaan zou zijn, op een moment waarop gedetineerden de afdeling nog niet verlaten konden hebben. De huisregels waarnaar de directeur verwijst en die de aansprakelijkheid van de PI zouden uitsluiten, sluiten alleen de aansprakelijkheid van het verlies of vernieling van die sleutel zelf uit, niet voor de goederen in de cel van de gedetineerden. Klager heeft nimmer een verklaring van eigen risico getekend voor goederen die hij op zijn cel bewaart. Daarom meent klager dat de directie voor de volledige schade van €226,57 aansprakelijk is. Subsidiair meent klager dat de directie in ieder geval voor de helft van de waarde in het maatschappelijk verkeer aansprakelijk is. Daarnaast meent klager dat hij recht heeft op een tegemoetkoming van €5,- nu met het toewijzen van het bedrag de beklagrechter enkel de vergoeding van de schade van het apparaat voor ogen had. Klager verzoekt die in aanvulling op de schadevergoeding toe te wijzen.  

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid van het beklag

Op grond van artikel 61, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) dient het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen te worden ingediend. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest. In de door de directeur in beroep verstrekte mailwisseling valt te lezen dat klager op 6 januari 2020 heeft gemeld dat zijn scheerapparaat uit zijn cel was verdwenen. Klager klaagt er in de kern over dat er na de diefstal niet direct celinspecties op de hele afdeling zijn uitgevoerd. De raadsvrouw verwijst in het beroepschrift naar een overzicht van gedetineerden die op 6 januari 2020 op de betreffende afdeling zaten, die aangeven dat er geen celinspectie heeft plaatsgevonden. Klager heeft in verband met de waarde van het apparaat een afdruk van een internetpagina d.d. 12 januari 2020 bijgevoegd. Zijn klaagschrift dateert van 27 januari 2020 en is op 30 januari 2020 binnengekomen.

De beroepscommissie neemt als vaststaand aan dat klager op 6 januari 2020 bij het personeel melding heeft gemaakt van de vermissing van het scheerapparaat en niet op 27 januari 2020 zoals in eerdere stukken van de raadsvrouw en de directeur staat beschreven. De directeur heeft in beroep aangevoerd dat het personeel heeft geprobeerd te achterhalen waar het scheerapparaat is gebleven. Daarnaast heeft het toenmalige afdelingshoofd dezelfde dag celzoekingen georganiseerd en met klager gesproken. Op 7 januari 2020 is contact opgenomen met de afdeling BAD om aandacht te hebben voor mogelijke uitvoer van het scheerapparaat of invoer van een losse lader. In de e-mailwisseling van 9 januari 2020 staat vermeld dat er een gesprek met klager en een medegedetineerde heeft plaatsgevonden over de vermissing van het scheerapparaat. Van andere concrete acties daarna om het scheerapparaat terug te vinden en de diefstal op te helderen, die maken dat klager niet in verzuim is voor wat betreft de klachttermijn, blijkt niet uit de stukken. De beroepscommissie is van oordeel dat klager onder de geschetste omstandigheden zijn beklag buiten de beklagtermijn van artikel 61, vijfde lid, van de Pbw heeft ingediend. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is niet gebleken. Klager had naar het oordeel van de beroepscommissie om die reden niet mogen worden ontvangen in zijn beklag.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep van de directeur gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag. De grondslag voor de door de beklagrechter aan klager toegekende tegemoetkoming komt daarmee te vervallen. Gelet op voormeld oordeel, zal de beroepscommissie het beroep van klager ongegrond verklaren. 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag (R-20/6916/GA).

De beroepscommissie verklaart het beroep van klager ongegrond (R-20/6965/GA).

 

Deze uitspraak is op 7 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. D.R. Sonneveldt, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven