Nummer R-20/7560/GA
Betreft [Klager]
Datum 18 juni 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel (hierna: de directeur)
1. De procedure
[Klager] (hierna: klager) heeft – voor zover in beroep aan de orde – beklag ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om bezoek zonder toezicht (BZT).
De beklagrechter bij de PI Ter Apel heeft op 9 juli 2020 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €25,- (Ta 2020-000089). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft […], juridisch medewerker bij de PI Ter Apel, klager en zijn raadsvrouw, mr. M.C. Pedrotti, gehoord op de digitale zitting van 11 maart 2021.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Klagers gedrag is op 20 januari 2020 als ‘oranje’ aangemerkt naar aanleiding van een incident bij de sport. Deze kleurtoekenning vormde geen reden om het BZT te weigeren, dus klager heeft in januari en februari 2020 gewoon BZT genoten. Klagers aanvraag voor een BZT op
21 maart 2020 is afgewezen, terwijl dit niet had gemoeten. Dit was een fout van de bezoekadministratie. Een nieuwe aanvraag voor 17 maart 2020 is vervolgens wel goedgekeurd. Het BZT heeft evenwel geen doorgang gevonden. Over de reden daarvan kon ter zitting van de beklagrechter geen uitsluitsel worden gegeven. De directeur heeft te kennen gegeven dat dit mogelijk te maken had met een incident op 10 maart 2020, als gevolg waarvan klagers gedrag opnieuw als ‘oranje’ is aangemerkt, maar had dit op dat moment niet paraat. Ook heeft de directeur ter zitting van de beklagrechter desgevraagd te kennen gegeven dat niet geheel duidelijk was op welke datum de coronamaatregelen zijn ingegaan, maar dat dit rondom de BZT-aanvraag van klager moet zijn geweest. Dit is evenwel niet in de uitspraak opgenomen. Het had in de rede gelegen dat de beklagrechter de beslissing op het beklag had aangehouden en de directeur in de gelegenheid had gesteld om na te gaan wat de reden was dat klagers BZT in maart 2020 geen doorgang heeft gevonden, nu dit ter zitting niet geheel duidelijk is geworden.
Inmiddels is gebleken dat op 13 maart 2020 in de PI Ter Apel de coronamaatregelen zijn ingegaan. Het bezoek (waaronder BZT) is als gevolg daarvan vanaf 13 maart 2020 opgeschort. Het kan de directeur daarom niet worden aangerekend dat klagers BZT op 17 maart 2020 geen doorgang heeft kunnen vinden.
Standpunt van klager
Klagers klacht ziet op de ontzegging van zijn BZT op 21 maart 2020. Deze aanvraag is op
21 februari 2020 afgewezen, omdat hij op ‘oranje’ stond. Hij stond evenwel al sinds januari 2020 op ‘oranje’ en heeft in januari en februari 2020 gewoon BZT gehad, hetgeen niet consequent is. De motivering dat klager op ‘oranje’ stond, lijkt later in de procedure ook niet te worden gehandhaafd. Er worden allerlei andere zaken naar voren gebracht die niets van doen hebben met de ontzegging van 21 februari 2020 en klager ziet inmiddels door de bomen het bos niet meer.
De directeur voert aan dat een nieuwe aanvraag voor 17 maart 2020 wel is toegewezen. Er is geen touw aan vast te knopen dat de aanvraag voor 21 maart 2020 wordt afgewezen omdat klager op ‘oranje’ staat en dat het verzoek voor 17 maart 2020 wordt toegewezen terwijl hij nog steeds op ‘oranje’ staat. Hiermee wordt de indruk gewekt dat willekeurig wordt omgegaan met klagers BZT-aanvragen en dat hij is overgeleverd aan de grillen van degene die de aanvraag beoordeelt. Een beslissing dient voldoende gemotiveerd te zijn en door relevante feiten en omstandigheden te worden gedragen en de inrichting dient in gelijke gevallen gelijk te oordelen. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het beroep van de directeur op de huisregels, waarin staat dat een gedetineerde eenmaal per maand BZT mag ontvangen, treft bovendien geen doel, nu klager in maart 2020 geen BZT heeft ontvangen.
Voor zover in beroep een nieuwe grond naar voren wordt gebracht, te weten dat klagers BZT in maart 2020 geen doorgang heeft kunnen vinden vanwege de coronamaatregelen die op
13 maart 2020 zijn ingegaan, geldt dat dit ter zitting van de beklagrechter naar voren had moeten worden gebracht. Dat is niet gebeurd en de directeur heeft ook niet om aanhouding van de zaak verzocht. De directeur heeft ter zitting van de beklagrechter op 2 juli 2020 – ruim vier maanden na de beslissing tot ontzegging van het BZT – te kennen gegeven dat nog niet duidelijk was geworden waarom klager in maart 2020 geen BZT heeft kunnen ontvangen, terwijl de informatie dat de coronamaatregelen hieraan ten grondslag lagen, op dat moment voorhanden had moeten zijn. De directeur heeft vanaf de ontzegging van het BZT tot aan de beroepsprocedure bij de RSJ onzorgvuldig gehandeld. Bovendien maakt het voorgaande niet dat de afwijzing van de BZT-aanvraag van 21 februari 2020 niet onredelijk of onbillijk is.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat klager een aanvraag heeft ingediend voor BZT op 24 maart 2020, dat deze aanvraag op 21 februari 2020 is afgewezen en dat zijn klacht is gericht tegen deze afwijzing van 21 februari 2020. Klagers aanvraag voor BZT is, zo begrijpt de beroepscommissie, afgewezen omdat klagers gedrag naar aanleiding van een incident bij de sport als ‘oranje’ zou zijn aangemerkt. Onweersproken is evenwel dat de ‘oranje’ kleurtoekenning dateert van 20 januari 2020 en dat klager op 21 januari 2020 en op
14 februari 2020 desondanks BZT heeft ontvangen. Daarmee is niet begrijpelijk gemotiveerd waarom klagers aanvraag voor een BZT op 24 maart 2020, op 21 februari 2020 is afgewezen. De directeur heeft bovendien erkend dat dit een fout van de bezoekadministratie betrof. Gelet daarop moet de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
Het verweer van de directeur dat een andere aanvraag van klager voor een BZT op
17 maart 2020 wel is toegewezen, doet aan het voorgaande niet af, nu zijn klacht – en daarmee het onderhavige beroep – daar niet tegen is gericht. Voor zover de beklagrechter heeft overwogen dat de afwijzing van klagers aanvraag mogelijk is gelegen in een incident dat op 10 maart 2020 heeft plaatsgevonden als gevolg waarvan klagers gedrag opnieuw als ‘oranje’ is aangemerkt, geldt dat dit dateert van na de bestreden beslissing van
21 februari 2020 en dus niet aan die beslissing ten grondslag kan hebben gelegen.
De beroepscommissie zal het beroep, gelet op het voorgaande, ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen voor zover in beroep aan de orde, met wijziging van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover in beroep aan de orde, met wijziging van de gronden.
Deze uitspraak is op 18 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, U.P. Burke en mr. E. Lucas, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.
secretaris voorzitter