Nummer R-21/19565/GA
Betreft [klager]
Datum 1 april 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen (hierna: de directeur) heeft op 20 januari 2021 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.
Klagers raadsman, mr. N.B. Genemans, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft via een videoverbinding klager, zijn raadsman en […] en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur en directeur zorg en behandeling van het PPC Scheveningen, gehoord op de zitting van 17 maart 2021.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is niet ziek en heeft geen behandeling nodig. Voorts is onvoldoende gebleken dat er gevaar bestaat voor klagers eigen gezondheid en de gezondheid van anderen. Op dit moment gaat het goed met klager en eet en drinkt hij goed. Klager zal deze lijn voortzetten en is niet voornemens te stoppen met eten of drinken. Er is dan ook onvoldoende aanleiding te concluderen dat er gevaar dreigt voor klagers lichamelijke gezondheid. Klager verwijst daarvoor naar de second opinion. De onafhankelijk psychiater heeft van de begeleiders vernomen dat het momenteel goed gaat met klager en dat hij in het contact goed is te bereiken. Klager is niet agressief of verward. Er is geen sprake van gevaar voor fysieke agressie. Voor zover een geweldsincident heeft plaatsgevonden, meent klager dat één incident onvoldoende is om de conclusie te dragen dat er momenteel sprake is van gevaar voor fysieke agressie. Uit de stukken blijkt niet dat de directeur overeenkomstig artikel 22a, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm) voorafgaand aan zijn beslissing overleg heeft gepleegd met het hoofd van de afdeling waar de gedetineerde verblijft. Daardoor heeft de directeur niet alle feiten en omstandigheden kunnen meewegen bij zijn beslissing.
Als het goed gaat met klager wordt dit ten onrechte toegeschreven aan de medicatie. Klager voelt zich niet anders als hij geen medicatie gebruikt. Alles wat klager onderneemt, wordt in zijn nadeel uitgelegd. Klager voelde zich op zijn oude afdeling beter. Klager heeft in 2009 wel een gesprek gehad over de medicatie maar deze jarenlang niet gebruikt. Hij is jarenlang niet op de afspraak gekomen van de huisarts, maar heeft de medicatie ook niet afgezegd, waardoor de onterechte suggestie is gewekt dat hij vanaf 2009 tot 2017 een antipsychoticum zou hebben gebruikt. Daardoor is dit in zijn medisch dossier blijven staan. Klager weet niet wat de uitkomst is van het recente onderzoek van het PBC.
Standpunt van de directeur
Er is momenteel geen gevaar voor de lichamelijke gezondheid. Dit gevaar dreigt wel als de medicatie niet wordt voortgezet. Bij een (terugval in een) psychose zullen de goede voornemens van klager onvoldoende soelaas bieden. Bekend is immers dat een psychose iemands oordeel en kritisch vermogen, als ook zijn gedrag verregaand beïnvloedt. Klager is sinds januari 2020 gedetineerd. In mei 2020 is hij vanwege verdenking van een psychose naar het PPC overgeplaatst. In het PPC werd gedrag geobserveerd dat de diagnose bevestigt (spiegel afplakken, gedesorganiseerd zijn, wantrouwend naar het personeel en hen beschuldigen van het wegnemen van spullen). De informatie over eerdere behandelingen, die klager ontkent, is niet essentieel voor de diagnose. Het feit dat het beter met klager gaat is juist een argument om de dwangbehandeling voort te zetten. Klager kreeg in het kader van een b-dwangbehandeling een drie-dagen-werkend depot op 21 december 2020 en op 23 december 2020 een langwerkend depot cisordinol. De werking van dit laatste depot houdt twee tot vier weken aan. Het eerste kortwerkend depot had al een zeer gunstig effect op klager. De verbetering die nu wordt gezien en door klager wordt ervaren, is te danken aan de toegediende medicatie. Om deze verbetering te houden, moet de medicatie worden voortgezet. Nu stoppen met medicatie zou met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tot een terugval in de psychose leiden, waarbij de gevaarscriteria (gevaar voor lichamelijke gezondheid) weer zouden gelden.
Fysieke agressie is niet de hoofdreden van de ingezette dwang. Naast het genoemde incident was al langer sprake van agitatie en het uiten van ongegronde beschuldigingen naar het personeel.
Voorafgaand aan de beslissingen tot het toepassen van a-dwangbehandeling vindt multidisciplinair overleg plaats met de behandelend psychiater (arts), de niet bij de behandeling betrokken psychiater, het hoofd van de afdeling en de behandelcoördinator.
Het oorspronkelijk gevaar ziet op de ernstige psychotische stoornis van klager en de hier uit voortvloeiende weigering van klager te eten en te drinken. Dit vormde de reden voor de b-dwangbehandeling en nu aansluitend de a-dwangbehandeling. Er is gevaar voor klagers eigen gezondheid. Klager heeft eerder van 2009 tot 2017 antipsychotica gebruikt.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.
De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Een behandelplan is niet overgelegd, doch in de stukken wordt onbestreden gesteld dat de dwangbehandeling in het behandelplan staat beschreven. Klager verwijst in beroep naar de procedurele vereisten van artikel 22a van de Penitentiaire maatregel. Dit artikel ziet echter op de b-dwangbehandeling en niet op de hier aan de orde a-dwangbehandeling. Overigens heeft de directeur toegelicht dat voorafgaand aan het nemen van de beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling te allen tijde multidisciplinair overleg wordt gevoerd met de behandelend psychiater (arts), de niet bij de behandeling betrokken psychiater (second-opinion), het hoofd van de afdeling waar klager verblijft en de behandelcoördinator van klager (psycholoog).
Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.
Bij klager is sprake van een chronische paranoïde psychose. Zo wordt beschreven dat klager op 7 november 2020 voor zijn observatieplaatsing in het PBC een bewaarder had geslagen, naar later bleek uit paranoïdie. Klager trok zich extreem terug, hij sliep onder zijn bed en verstopte zich onder een laken. Ook wordt in de stukken beschreven dat klager wantrouwend staat tegenover eten en drinken. Na zijn terugkomst uit het PBC weigerde klager te eten en te drinken en is hem intramusculair een langwerkend antipsychoticum toegediend (b-dwangbehandeling). De toediening van antipsychotica had een goed effect op klager. Verder wordt in de stukken beschreven dat klager geen ziektebesef heeft, hij weigert orale medicatie.
Vanwege het aanwezige gevaar voor klagers lichamelijke gezondheid en fysieke agressie heeft de behandelend psychiater op 4 januari 2021 geadviseerd tot het toepassen van a-dwangbehandeling. In de verklaring van 8 januari 2021 onderschrijft de niet bij de behandeling betrokken psychiater (second-opinion) dat het toedienen van medicatie geïndiceerd is teneinde afglijden in psychotische ontregeling te voorkomen. Tevens adviseert de psychiater, dat mocht klager persisteren in zijn weigering medicatie in te nemen, dwangbehandeling dient te worden ingezet. In de stukken wordt ook verwezen naar klagers voorgeschiedenis. Klager is in 2009 in behandeling geweest bij GGZ Rivierduinen en ontving een antipsychoticum dat zijn huisarts tot 2017 heeft voorgeschreven.
Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis, in de vorm van een chronisch paranoïde psychose. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.
De directeur heeft daarbij tevens acht kunnen slaan op klagers voorgeschiedenis, wat er verder ook zij van klagers verklaring ter zitting van de beroepscommissie dat hij de over de periode 2009 tot 2017 voorgeschreven antipsychotica niet heeft gebruikt.
Gelet op het vorenstaande komt de beroepscommissie tot de slotsom dat de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 1 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A.M.G. Smit, voorzitter, F. van Dekken en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.
secretaris voorzitter