Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0550/GA, 28 juni 2007, beroep
Uitspraakdatum:28-06-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/550/GA

betreft: [klager] datum: 28 juni 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 7 maart 2007 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 juni 2007, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H.M.S. Cremers, en [...], unit-directeur bij voormelde p.i.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van drie dagen, in afwachting van onderzoek naar de betrokkenheid bij een incident op de werkzaal; en
b. een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens betrokkenheid bij een incident op de werkzaal waarbij een agressieve houding jegens een medegedetineerde is aangenomen.

De beklagrechter heeft beide onderdelen van het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klagers raadsvrouw legt pleitaantekeningen over en voert het woord overeenkomstig de inhoud daarvan. Een kopie van die aantekeningen is aan deze uitspraak gevoegd en de inhoud daarvan geldt voor hier ingevoegd. Voorts is door en namens klager nog het
volgende aangevoerd
Voor zover klager weet, hebben de andere twee gedetineerden die bij het voorval betrokken waren slechts de ordemaatregel moeten ondergaan en hebben zij geen disciplinaire straf opgelegd gekregen. Indien dit juist is, is de proportionaliteit geschonden.
De andere twee gedetineerden, die feitelijk bij het voorval waren betrokken, hadden op zijn minst genomen zwaarder gestraft moeten worden dan klager. Volgens klager vond het betreffende voorval plaats op 6 december 2006 omstreeks 16.00 uur.
De gedetineerde [A] had de gedetineerde [B] geslagen. Toen klager daar iets van zei, wilde [A] ook klager slaan. Dat was de reden dat klager mogelijk enigszins dreigend is opgestaan. Klager heeft feitelijk niet meer gedaan dan op zijn stoel zittend aan
de andere kant van een tafel tegen [A] zeggen: “Hier wordt niemand geslagen.” Direct daarna heeft de werkmeester opgetreden. Volgens klager had die werkmeester al eerder moeten optreden maar deed hij dat niet omdat hij bij het voorval niet aanwezig
was.
De schriftelijke beslissing van de aan klager opgelegde ordemaatregel is te laat aan klager uitgereikt. Het daartegen door klager ingediende beklag is door de beklagcommissie gegrond verklaard en klager heeft een tegemoetkoming toegekend gekregen.
Tegen
de hoogte van die tegemoetkoming is klager in beroep gekomen. Klager heeft overigens geen beklag ingesteld tegen het feit dat de ordemaatregel niet is ondertekend. Dat heeft in die zaak verder geen rol gespeeld.
Klager heeft niet de volle drie dagen in afzondering doorgebracht. Klagers houding tijdens het voorval is goed verklaarbaar, gelet op de setting waarin een en ander gebeurde. Door klager wordt niet begrepen waarom aan de gedetineerde [B] geen
disciplinaire straf is opgelegd. Voor zover de directeur aanvoert dat klager zich in het geheel niet met het voorval had mogen bemoeien, wordt dat standpunt niet gedeeld. De overheid bepleit dergelijk ingrijpen in de (vrije) samenleving juist.
Overigens
is door klagers handelen de zaak niet verder geëscaleerd.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Eén en ander vond plaats op 6 december omstreeks 16.10 op de werkzaal. Dat was vlak voor het einde van de werktijd. De werkmeester heeft, toen hij iets hoorde en zag, direct gereageerd. Hij hoorde dat er in de werkzaal iets gebeurde. De werkmeester zag
dat een van de gedetineerden bloedde aan zijn mond. Voordat de werkmeester actie kon ondernemen, bemoeide klager zich met de zaak. Klager reageerde naar [A] en die reageerde daar weer op. Door klagers handelen dreigde het voorval te escaleren. De
directeur is er rond 17.00 uur bijgeroepen en hij is toen een onderzoek gestart. In afwachting van de uitkomst van dat onderzoek is aan klager de bestreden ordemaatregel opgelegd. De volgende dag, 7 december 2006, zijn partijen en eventuele getuigen
gehoord. Omdat de werkmeester die dag niet aanwezig was, is deze op 8 december 2006 door de directeur gehoord. Naar aanleiding van de uitkomst van dat onderzoek is aan verzoeker op 8 december 2006 de bestreden disciplinaire straf opgelegd. Indien
klager
zich niet met het voorval zou hebben bemoeid, zou één en ander mogelijk met een sisser zijn afgelopen. De gedetineerde [B] is naar aanleiding van dit voorval niet bestraft, hij wordt gezien als slachtoffer. [A] heeft een disciplinaire straf van vier
dagen opsluiting in een strafcel opgelegd gekregen. Op grond van het onderzoek kreeg de directeur de overtuiging dat klagers rol in het voorval de onderhavige disciplinaire straf rechtvaardigt

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag.
Hetgeen in beroep naar voren is gebracht kan – voor zover één en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagrechter. Dit onderdeel van het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de
beklagrechter zal in zoverre worden bevestigd.

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag.
De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk geworden dat klager heeft getracht een incident – waarbij fysiek geweld werd gebruikt – tussen twee medegedetineerden te sussen. De omstandigheid dat hij daarbij (mogelijk) een voor het oog dreigende
houding heeft ingenomen jegens een van die medegedetineerden (de agressor in het incident), moet worden beoordeeld in het licht van de plaats waar één en ander plaats vond en de aard van de daarbij betrokken personen. Gelet op voornoemde omstandigheden
komt de beroepscommissie tot het oordeel dat in dit geval onvoldoende sprake is geweest van verwijtbaar strafwaardig gedrag aan de zijde van klager.

Dat maakt dat de beslissing van de directeur om aan klager terzake van zijn betrokkenheid bij dat incident een disciplinaire straf op te leggen – bij afweging van alle in aanmerking komende omstandigheden - onredelijk en onbillijk moet worden geacht.
Het beklag dient daarom alsnog gegrond te worden verklaard.

Nu de rechtsgevolgen van de disciplinaire straf niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden komt aan klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal de hoogte van die tegemoetkoming vaststellen op € 30,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a van het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b van het beklag gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart dat onderdeel van het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.W.P. Verheugt en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 28 juni 2007

secretaris voorzitter

Naar boven