Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0641/TB, 7 juni 2007, beroep
Uitspraakdatum:07-06-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/641/TB

betreft: [klager] datum: 7 juni 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.W. Knoester, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 16 februari 2006 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 maart 2007, gehouden in de penitentiaire inrichting Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.C. Looman, en namens de Minister, mr. G.W. Gaasbeek, landsadvocaat. Op verzoek van de
Minister is tevens als getuige-deskundige gehoord, [...], behandelcoördinator bij de longstayvoorziening De Corridor.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Prof.Mr. W.P.J. Pompekliniek te Zeeland (hierna: de Pompekliniek).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 24 juni 1991 veroordeeld tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wegens poging tot doodslag en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Klagers tbs is op 7 mei 1992
aangevangen. Klager is op diezelfde datum geplaatst in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek. Op 6 mei 1997 is klager overgeplaatst naar de Dr. S. van Mesdagkliniek. Op 29 mei 2002 is klager overgeplaatst naar de GGzE te Eindhoven. Deze inrichting heeft
klager op 18 augustus 2005 aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Bij advies van 25 november 2005 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de behandelaars ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de
longstayindicatie hebben kunnen komen. Bij brief van 8 december 2006 heeft de LAP medegedeeld na kennisneming van de multidisciplinaire rapportage uit 2004 geen aanleiding te zien om van het eerdere advies af te wijken. Op 14 februari 2006 is klager
gehoord omtrent de voorgenomen plaatsing in een longstayvoorziening. De Minister heeft op 16 februari 2006 beslist klager in de longstayvoorziening van de Pompekliniek te plaatsen. Deze plaatsing is op 8 maart 2006 gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat de bestreden beslissing niet voldoet aan het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Het advies van de LAP-commissie van 25 november 2005 is nimmer met klager besproken. Klager verwijst naar het
advies
van 23 maart 2004 van de RSJ over de longstay en stelt dat aan de hierin opgenomen criteria niet is voldaan. Verder verwijst klager naar de aanbeveling van de RSJ in voornoemd advies dat klager vooraf door de LAP wordt gehoord. Hieraan is evenmin
voldaan. Evenmin is ‘alles uit de kast gehaald’ voor wat betreft de behandeling.
Bij de overweging tot plaatsing dient te worden meegenomen dat de terbeschikking gestelde niet in aanmerking komt voor doorplaatsing naar een (niet justitiële) GGZ-instelling. Klager verblijft reeds enige tijd in een GGZ-instelling en heeft nog
mogelijkheden in een GGZ-instelling. Wat betreft de diagnostiek blijkt dat er grote onzekerheid bestaat. In het verlengingsadvies van 12 januari 2007 van de Pompekliniek is sprake van een nieuwe diagnose. Klager meent dat thans niet aannemelijk is dat
er in de toekomst geen behandelmogelijkheden bestaan.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt is naar huidige inzichten ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing in een longstayvoorziening bepaald dat elke aanvraag voor een longstayindicatie van het hoofd van de
inrichting
moet voldoen aan het uitgangspunt dat de ter beschikking gestelde conform de “state of the art” alle behandelingmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het
delictgevaar, en er geen mogelijkheid is tot plaatsing in de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau. De Minister laat zich, alvorens een besluit tot plaatsing in een longstayvoorziening te nemen, adviseren
middels
een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP. De LAP bestaat uit een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen, dat onderzoekt of het hoofd van de inrichting, gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de
longstaykandidaat, in alle redelijkheid en met inachtneming van eisen die in professionele zin aan de indicatiestelling gesteld moeten worden, tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
De langdurige en intensieve klinische observaties die de basis vormen voor de indicatiestelling door de opeenvolgende behandelaars geven een breder beeld van het werkelijke behandelverloop dan een incidentele klinische observatie zou kunnen doen. In
geval de LAP in de stukken over het behandelverloop aanleiding ziet tot nadere kennismaking met de longstaykandidaat, kan zij ertoe overgaan deze te bezoeken.

De Minister is van mening dat hij in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn beslissing om klager in een longstayvoorziening te plaatsen. Aan deze beslissing ligt een zorgvuldige afweging en procedure ten grondslag. De Minister is afgeweken van het
advies van de RSJ van 23 maart 2004 dat de LAP klager in persoon dient te horen. Deze beleidskeuze is door de Raad in vaste jurisprudentie geaccepteerd. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan een noodzaak bestond tot het horen
van klager door de LAP.
Klager is gedurende 14 jaar behandeld in drie verschillende tbs-inrichtingen. De behandeling wordt gekenmerkt door vele onttrekkingen, waarbij klager telkens terugviel in harddrugsgebruik. De ondernomen resocialisatiepogingen naar zelfstandig wonen en
beschermd wonen, zijn mislukt. Uit de beschikbare adviezen en rapportages komt naar voren dat klager niet kan functioneren zonder de door de tbs-inrichtingen geboden structuur, begeleiding en toezicht. Zodra zijn vrijheden toenemen, weet hij daarmee
niet om te gaan en valt hij terug in harddrugsgebruik. Daarbij is het risico op psychische decompensatie groot, waardoor klager voor zichzelf en voor anderen een gevaar oplevert. Er is sprake van chronische delictgevaarlijkheid en er zijn thans geen
behandelingsmethodieken voorhanden om de prognose van delictgevaarlijkheid in gunstige zin bij te stellen. De overplaatsing van klager naar een longstayvoorziening heeft voor klager daadwerkelijk de nodige rust meegebracht, nu de behandeldruk is
weggevallen. Mocht over een jaar duidelijkheid bestaan omtrent de diagnose dan kan de Minister dat bij zijn beoordeling meenemen. Uit het LAP-advies van 25 november 2005 volgt niet dat er toen onduidelijkheid over de diagnose bestond. Klager verbleef
in
de GGzE op een afdeling die is aangewezen als een tbs-inrichting en daarmee voldoet aan extra eisen voor wat betreft de gebouwelijke beveiliging alsmede de personele en materiële toerusting. Een setting met minder beveiliging en begeleiding dan in een
forensisch psychiatrische kliniek is voor klager niet haalbaar. De Minister heeft op grond van al het vorenstaande in alle redelijkheid kunnen besluiten klager te plaatsen in een longstayvoorziening. Het beroep zal derhalve ongegrond moeten worden
verklaard.

Door de getuige-deskundige is ter zitting het volgende over de behandeling van klager toegelicht. Klager is bekend met vele psychotische episodes. Daar is hij voor gediagnosticeerd en behandeld. Sinds april 2006 is klager aantoonbaar drugsvrij.
Sindsdien laat hij geen psychotisch beeld meer zien. De oorzaak hiervan kan gelegen zijn in het wegvallen van stress en spanningen of door het niet meer gebruiken van drugs. Een oordeel hierover kan pas gegeven worden na een lange klinische
behandeling.
De in het verlengingsadvies van de Pompekliniek van 12 januari 2007 genoemde diagnose is dan ook slechts een voorlopige. Bij schizofrenie is terugkeer van een psychose onafhankelijk van drugsgebruik. Dat wil de inrichting ten aanzien van klager gaan
onderzoeken, hetgeen een jaar tijd zal kosten. Dan pas kan geconcludeerd worden of sprake is van psychoses door schizofrenie of dat deze drugsgerelateerd zijn. Ook zal beoordeeld moeten worden wat het effect van medicatie is. Indien de psychoses
drugsgerelateerd zijn, heeft dit belangrijke gevolgen voor de behandeling. Als klager in een psychose raakt is het risico van herhaling hoog. De getuige-deskundige onderschrijft de beslissing klager in een longstayvoorziening te plaatsen.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening indien de ter beschikking gestelde
conform de “state of the art” alle behandelingmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar, en er geen mogelijkheid is tot plaatsing in de
Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid, waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 18 augustus 2005, het advies van de LAP van 25 november 2005 en het hernieuwde
advies van de LAP van 8 december 2006 , welke naar het oordeel van de beroepscommissie betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven in een longstayvoorziening, alsmede de op 18 februari 2004 uitgebrachte
zesjaarsverlengingsrapportages, heeft de Minister er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling in de GGzE niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing
op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve een longstayvoorziening vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt.

Hierbij is met name in aanmerking genomen dat de behandeling van klager verre van probleemloos is verlopen. Klager heeft zich meerdere keren onttrokken aan begeleid en onbegeleid verlof en is herhaaldelijk teruggevallen in drugsgebruik. De ondernomen
resocialisatiepogingen zijn mislukt.
Uit het meest recente verlengingsadvies van 12 januari 2007 van de Pompekliniek is een positieve ontwikkeling zichtbaar. Sinds klager geen drugs meer gebruikt, zijn geen psychoses waargenomen. Ter zitting is gebleken dat dit bij het behandelteam van De
Pompekliniek vragen oproept omtrent de eerder gestelde diagnose. Thans wordt diagnostisch onderzoek gedaan waar enige enige tijd mee gemoeid zal zijn.
De beroepscommissie is van oordeel dat bij de beoordeling van het beroep ook ontwikkelingen kunnen worden meegewogen die zich na de bestreden beslissing hebben voorgedaan. Uit vorenstaande positieve ontwikkeling is echter (nog) niet voldoende komen
vast
te staan dat de behandelprognose zich in gunstige zin heeft gewijzigd. Voornoemd onderzoek zal dit moeten uitwijzen. Voorts neemt de beroepscommissie in overweging dat ten aanzien van longstaygeplaatsten tussentijdse evaluaties meegenomen (moeten)
worden en dat daarbij gunstige behandelprognoses betrokken (moeten) worden.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de beslissing klager in een longstayvoorziening van de Pompekliniek te plaatsen bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden
verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, dr. E.B.M. Rood-Pijpers en dr. M. Smit, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 7 juni 2007

secretaris voorzitter

Naar boven