Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20320/SGA, 15 maart 2021, schorsing
Uitspraakdatum:15-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer          21/20320/SGA

   

           

Betreft [verzoeker]

Datum 15 maart 2021

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de locatie Roermond (hierna: de directeur) heeft op 8 maart 2021 beslist verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.

 

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van de mededeling van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift.

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Verzoeker stelt dat zijn verzoek in RSJ 8 maart 2021, 21/20195/SGA is toegewezen en dat de disciplinaire straf toen is geschorst.

Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoekers gedrag op het onderdeel ‘stimuleren en ontmoedigen’ als ’ontoelaatbaar’ is aangemerkt. Hierbij is benoemd dat verzoeker op 2 maart 2021 disciplinair is gestraft wegens betrokkenheid bij een vechtpartij. In de bestreden beslissing staat dat verzoeker een cel inging en er later door een medegedetineerde uit werd getrokken. Medegedetineerden en personeel zouden hebben gezien dat verzoeker deel uitmaakte van een vechtpartij. Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt naar voren dat verzoeker ook disciplinair is gestraft wegens zware belediging van de directeur door het krassen van leuzen in een celdeur. Dit dient volgens de directeur ook als onderbouwing voor de bestreden beslissing. De directeur heeft een belangenafweging gemaakt en het ‘ontoelaatbare’ gedrag afgezet tegen het ‘ongewenste’ en ‘gewenste’ gedrag van verzoeker.

Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling in verband met een wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken.

Artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling bepaalt dat er altijd een besluit tot degradatie volgt indien een gedetineerde ‘ontoelaatbaar’ gedrag zoals beschreven in bijlage 1 en bijlage 2, laat zien.

De voorzitter heeft eerder in RSJ 8 maart 2021, 21/20195/SGA overwogen dat de aan verzoeker opgelegde disciplinaire straf wegens betrokkenheid bij een vechtpartij onvoldoende was gemotiveerd nu uit de stukken onvoldoende aannemelijk was geworden dat daadwerkelijk een vechtpartij had plaatsgevonden. De voorzitter overweegt dat op grond van de stukken in onderhavig dossier nog steeds onvoldoende aannemelijk is geworden dat een vechtpartij heeft plaatsgevonden. De in onderhavige zaak verstrekte inlichtingen en stukken van de directeur zijn hiervoor ontoereikend. Daarnaast overweegt de voorzitter dat de informatie ten aanzien van de belediging van de directeur en de daarvoor aan verzoeker opgelegde disciplinaire straf geheel ontbreekt in de bestreden degradatiebeslissing zodat het de voorzitter niet is gebleken dat dit gedrag is meegewogen in de door de directeur gemaakte belangenafweging.

Gelet op het voorgaande zal het verzoek worden toegewezen.  

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

 

Deze uitspraak is op 15 maart 2021 gegeven door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven